Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal traque

Vertaal traque van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. traque:
  2. traquer:

Frans

Uitgebreide vertaling voor traque (Frans) in het Nederlands

traque:

traque [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la traque (battue; rafle; razzia)
    de klopjacht; de drijfjacht
  2. la traque (rafle; descente de police; battue; )
    de klopjacht; de razzia
    • klopjacht [de ~] zelfstandig naamwoord
    • razzia [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor traque:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drijfjacht battue; rafle; razzia; traque
klopjacht battue; descente de police; rafle; rafle de police; razzia; ruée; traque
razzia battue; descente de police; rafle; rafle de police; razzia; ruée; traque

Synoniemen voor "traque":


traquer:

traquer werkwoord (traque, traques, traquons, traquez, )

  1. traquer (suivre à pied; suivre; poursuivre; )
    volgen; achternagaan; nalopen; achternalopen
    • volgen werkwoord (volg, volgt, volgde, volgden, gevolgd)
    • achternagaan werkwoord (ga achterna, gaat achterna, ging achterna, gingen achterna, achternagegaan)
    • nalopen werkwoord (loop na, loopt na, liep na, liepen na, nagelopen)
    • achternalopen werkwoord (loop achterna, loopt achterna, liep achterna, liepen achterna, achternagelopen)
  2. traquer (se précipiter; se dépêcher; presser; )
    haasten; jagen; zich spoeden; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; ijlen; spoeden
    • haasten werkwoord (haast, haastte, haastten, gehaast)
    • jagen werkwoord (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)
    • zich spoeden werkwoord
    • aanpoten werkwoord (poot aan, pootte aan, pootten aan, aangepoot)
    • overhaasten werkwoord (overhaast, overhaastte, overhaastten, overhaast)
    • voortmaken werkwoord (maak voort, maakt voort, maakte voort, maakten voort, voortgemaakt)
    • haast maken werkwoord (maak haast, maakt haast, maakte haast, maakten haast, haast gemaakt)
    • ijlen werkwoord (ijl, ijlt, ijlde, ijlden, geijld)
    • spoeden werkwoord (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)

Conjugations for traquer:

Présent
  1. traque
  2. traques
  3. traque
  4. traquons
  5. traquez
  6. traquent
imparfait
  1. traquais
  2. traquais
  3. traquait
  4. traquions
  5. traquiez
  6. traquaient
passé simple
  1. traquai
  2. traquas
  3. traqua
  4. traquâmes
  5. traquâtes
  6. traquèrent
futur simple
  1. traquerai
  2. traqueras
  3. traquera
  4. traquerons
  5. traquerez
  6. traqueront
subjonctif présent
  1. que je traque
  2. que tu traques
  3. qu'il traque
  4. que nous traquions
  5. que vous traquiez
  6. qu'ils traquent
conditionnel présent
  1. traquerais
  2. traquerais
  3. traquerait
  4. traquerions
  5. traqueriez
  6. traqueraient
passé composé
  1. ai traqué
  2. as traqué
  3. a traqué
  4. avons traqué
  5. avez traqué
  6. ont traqué
divers
  1. traque!
  2. traquez!
  3. traquons!
  5. traqué
  6. traquant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor traquer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jagen chasse; partie de chasse
volgen poursuite
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanpoten hâter; presser; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter; traquer besogner; faire bien des efforts; peiner; s'en mettre plein la lampe; se crever au travail; se tuer à la tâche; surmener; travailler dur; trimer
achternagaan courir après; pourchasser; poursuivre; suivre; suivre à pied; surveiller; traquer; venir après
achternalopen courir après; pourchasser; poursuivre; suivre; suivre à pied; surveiller; traquer; venir après
haast maken hâter; presser; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter; traquer
haasten hâter; presser; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter; traquer hâter; pousser qn à se dépêcher; presser; précipiter
ijlen hâter; presser; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter; traquer bavarder; s'empresser; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter
jagen hâter; presser; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter; traquer s'empresser; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter
nalopen courir après; pourchasser; poursuivre; suivre; suivre à pied; surveiller; traquer; venir après
overhaasten hâter; presser; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter; traquer
spoeden hâter; presser; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter; traquer accourir; courir; faire de la vitesse; filer; foncer; galoper; hâter; pousser qn à se dépêcher; presser; précipiter; s'empresser; s'élancer; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter; se rendre en hâte; se rendre en toute hâte
volgen courir après; pourchasser; poursuivre; suivre; suivre à pied; surveiller; traquer; venir après accompagner; chaperonner; conduire; courir après; effectuer le suivi; escorter; mener; persécuter; pourchasser; succéder; suivre; venir après
voortmaken hâter; presser; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter; traquer
zich spoeden hâter; presser; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter; traquer s'empresser; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter

Synoniemen voor "traquer":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0731 seconde
Page rendered in 1.0 seconds