Travailler sans soin in het Nederlands vertaald uit het Frans

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

travailler sans soin:
- scharrelen van kip; scharrelen; aanrommelen; rotzooien; knoeien; aanrotzooien

Frans

Uitgebreide vertaling voor travailler sans soin (Frans) in het Nederlands

travailler sans soin (tripoter; fouiller; barbouiller; patauger; fureter; fouiner; goder; farfouiller; gargouiller; cochonner; faire n'importe quoi)
scharrelen van kip
- scharrelen van kip werkwoord
travailler sans soin (faire n'importe quoi; tripoter; farfouiller; gâcher; cochonner; barbouiller; gargouiller; bricoler; patauger; goder)
scharrelen; aanrommelen; rotzooien; knoeien; aanrotzooien
- scharrelen werkwoord (scharrel, scharrelt, scharrelde, scharrelden, gescharreld)
- aanrommelen werkwoord
- rotzooien werkwoord (rotzooi, rotzooit, rotzooide, rotzooiden, gerotzooid)
- knoeien werkwoord (knoei, knoeit, knoeide, knoeiden, geknoeid)
- aanrotzooien werkwoord (rotzooi aan, rotzooit aan, rotzooide aan, rotzooiden aan, aangerotzooid)

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aanrommelen	barbouiller; bricoler; cochonner; faire n'importe quoi; farfouiller; gargouiller; goder; gâcher; patauger; travailler sans soin; tripoter
aanrotzooien	barbouiller; bricoler; cochonner; faire n'importe quoi; farfouiller; gargouiller; goder; gâcher; patauger; travailler sans soin; tripoter
knoeien	barbouiller; bricoler; cochonner; faire n'importe quoi; farfouiller; gargouiller; goder; gâcher; patauger; travailler sans soin; tripoter	bousiller; bricoler maladroitement; faire des taches; gâcher; niaiser; salir; tacher; tripoter
rotzooien	barbouiller; bricoler; cochonner; faire n'importe quoi; farfouiller; gargouiller; goder; gâcher; patauger; travailler sans soin; tripoter	déconner; gâcher
scharrelen	barbouiller; bricoler; cochonner; faire n'importe quoi; farfouiller; gargouiller; goder; gâcher; patauger; travailler sans soin; tripoter	courailler; flirter
scharrelen van kip	barbouiller; cochonner; faire n'importe quoi; farfouiller; fouiller; fouiner; fureter; gargouiller; goder; patauger; travailler sans soin; tripoter