Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. meuble:
  2. meublé:
  3. meubler:
  4. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor meuble (Frans) in het Nederlands

meuble:

meuble [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le meuble
    het meubel; het meubelstuk

Vertaal Matrix voor meuble:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
meubel meuble
meubelstuk meuble

Synoniemen voor "meuble":


Wiktionary: meuble

meuble
noun
  1. Objet qui garnit, orne, une pièce
meuble
noun
  1. een voorwerp dat behoort tot de inrichting van een kamer, zoals een bank, stoel, tafel, kast, bed et cetera
  2. voorwerp dat behoort tot de inrichting van een kamer, zoals een bank, stoel, tafel, kast, bed etc

Cross Translation:
FromToVia
meuble meubel; meubelstuk furniture — an item, or items, (usually) in a room
meuble meubel; meubelstuk piece of furniture — item of furniture.

meublé:

meublé bijvoeglijk naamwoord

  1. meublé
    gemeubileerd

Vertaal Matrix voor meublé:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gemeubileerd meublé

Synoniemen voor "meublé":


meuble vorm van meubler:

meubler werkwoord (meuble, meubles, meublons, meublez, )

  1. meubler (aménager; installer; outiller)
    meubileren; inrichten
    • meubileren werkwoord (meubileer, meubileert, meubileerde, meubileerden, gemeubileerd)
    • inrichten werkwoord (richt in, richtte in, richtten in, ingericht)

Conjugations for meubler:

Présent
  1. meuble
  2. meubles
  3. meuble
  4. meublons
  5. meublez
  6. meublent
imparfait
  1. meublais
  2. meublais
  3. meublait
  4. meublions
  5. meubliez
  6. meublaient
passé simple
  1. meublai
  2. meublas
  3. meubla
  4. meublâmes
  5. meublâtes
  6. meublèrent
futur simple
  1. meublerai
  2. meubleras
  3. meublera
  4. meublerons
  5. meublerez
  6. meubleront
subjonctif présent
  1. que je meuble
  2. que tu meubles
  3. qu'il meuble
  4. que nous meublions
  5. que vous meubliez
  6. qu'ils meublent
conditionnel présent
  1. meublerais
  2. meublerais
  3. meublerait
  4. meublerions
  5. meubleriez
  6. meubleraient
passé composé
  1. ai meublé
  2. as meublé
  3. a meublé
  4. avons meublé
  5. avez meublé
  6. ont meublé
divers
  1. meuble!
  2. meublez!
  3. meublons!
  4. meublé
  5. meublant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor meubler:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inrichten ameublement; aménagement; approvisionnement; décoration intérieure; installation; meubles; mobilier
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inrichten aménager; installer; meubler; outiller arranger; configurer; installer
meubileren aménager; installer; meubler; outiller

Synoniemen voor "meubler":


Wiktionary: meubler

meubler
verb
  1. garnir de meubles.

Cross Translation:
FromToVia
meubler meubileren; meubelen; bemeubelen furnish — to provide with furniture

Verwante vertalingen van meuble