Overzicht


Frans

Uitgebreide vertaling voor présence (Frans) in het Nederlands

présence:

présence [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la présence (existence; vie; réalité)
    het leven; de existentie; zijn; het bestaan
    • leven [het ~] zelfstandig naamwoord
    • existentie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • zijn [znw.] zelfstandig naamwoord
    • bestaan [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. la présence
    de aanwezigheid; het bijzijn; de tegenwoordigheid
  3. la présence
    de aanwezigheid; de presentie
  4. la présence (informations de présence)
    de aanwezigheid

Vertaal Matrix voor présence:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanwezigheid informations de présence; présence
bestaan existence; présence; réalité; vie
bijzijn présence
existentie existence; présence; réalité; vie
leven existence; présence; réalité; vie bousculade; brouhaha; bruit; chahut; charivari; cohue; effervescence; presse; tapage; tumulte; vacarme; émoi
presentie présence
tegenwoordigheid présence
zijn existence; présence; réalité; vie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bestaan exister; vivre
leven agir; demeurer; exister; faire marcher; faire un procès à; habiter; héberger; loger; manipuler; mettre en marche; opérer; procéder; résider; s'occuper de; s'y prendre; siéger; séjourner; vivre
zijn exister; se trouver; vivre; être
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zijn son

Synoniemen voor "présence":


Wiktionary: présence

présence
noun
  1. existence d’une personne dans un lieu donner.
présence
noun
  1. het aanwezig zijn op een bepaald tijdstip en plaats
  2. aanwezigheid

Cross Translation:
FromToVia
présence aanwezigheid; tegenwoordigheid presence — fact or condition of being present

Verwante vertalingen van présence