Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanwassen (Nederlands) in het Duits

aanwassen:

aanwassen werkwoord (was aan, wast aan, waste aan, wasten aan, aangewassen)

  1. aanwassen (toenemen; groeien; stijgen; )
    zunehmen; vergrößern; steigern; ansteigen; vermehren; ausbreiten; anschwellen; ausdehnen; ausweiten; aufstocken
    • zunehmen werkwoord (nehme zu, nimmst zu, nimmt zu, nahm zu, nahmt zu, zugenommen)
    • vergrößern werkwoord (vergrößere, vergrößerst, vergrößert, vergrößerte, vergrößertet, vergrößert)
    • steigern werkwoord (steigere, steigerst, steigert, steigerte, steigertet, gesteigert)
    • ansteigen werkwoord (steige an, steigst an, steigt an, stieg an, stiegt an, angestiegen)
    • vermehren werkwoord (vermehre, vermehrst, vermehrt, vermehrte, vermehrtet, vermehrt)
    • ausbreiten werkwoord (breite aus, breitest aus, breitet aus, breitete aus, breitetet aus, ausgebreitet)
    • anschwellen werkwoord (schwelle an, schwellst an, schwellt an, schwellte an, schwelltet an, angeschwellt)
    • ausdehnen werkwoord (dehne aus, dehnst aus, dehnt aus, dehnte aus, dehntet aus, ausgedehnt)
    • ausweiten werkwoord (wiete aus, wietest aus, wietet aus, wietete aus, wietetet aus, ausgeweitet)
    • aufstocken werkwoord (stocke auf, stockst auf, stockt auf, stockte auf, stocktet auf, aufgestockt)
  2. aanwassen (omhoogstijgen; stijgen; rijzen; omhoog rijzen; omhoog komen)
    steigen; zunehmen; anwachsen; anschwellen; schwellen; emporsteigen
    • steigen werkwoord (steige, steigst, steigt, stieg, stiegt, gestiegen)
    • zunehmen werkwoord (nehme zu, nimmst zu, nimmt zu, nahm zu, nahmt zu, zugenommen)
    • anwachsen werkwoord (wachse an, wächst an, wuchs an, wuchset an, angewuchsen)
    • anschwellen werkwoord (schwelle an, schwellst an, schwellt an, schwellte an, schwelltet an, angeschwellt)
    • schwellen werkwoord (schwelle, schwellst, schwellt, schwellte, schwelltet, geschwellt)
    • emporsteigen werkwoord (steige empor, steigst empor, steigt empor, stieg empor, stiegt empor, emporgestiegen)

Conjugations for aanwassen:

o.t.t.
  1. was aan
  2. wast aan
  3. wast aan
  4. wassen aan
  5. wassen aan
  6. wassen aan
o.v.t.
  1. waste aan
  2. waste aan
  3. waste aan
  4. wasten aan
  5. wasten aan
  6. wasten aan
v.t.t.
  1. ben aangewassen
  2. bent aangewassen
  3. is aangewassen
  4. zijn aangewassen
  5. zijn aangewassen
  6. zijn aangewassen
v.v.t.
  1. was aangewassen
  2. was aangewassen
  3. was aangewassen
  4. waren aangewassen
  5. waren aangewassen
  6. waren aangewassen
o.t.t.t.
  1. zal aanwassen
  2. zult aanwassen
  3. zal aanwassen
  4. zullen aanwassen
  5. zullen aanwassen
  6. zullen aanwassen
o.v.t.t.
  1. zou aanwassen
  2. zou aanwassen
  3. zou aanwassen
  4. zouden aanwassen
  5. zouden aanwassen
  6. zouden aanwassen
diversen
  1. was aan!
  2. wast aan!
  3. aangewassen
  4. aanwassende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanwassen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het aanwassen
    Anwachsen; Anschwellen

Vertaal Matrix voor aanwassen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anschwellen aanwassen aanzwellen
Anwachsen aanwassen aangroei; aangroeiing; aanwas; aanwinst; aanzwellen; expansie; groei; groter worden; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anschwellen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; vermeerderen dik worden; oprijzen; opzwellen; rijzen; uitdijen; zwellen
ansteigen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen omhoogkomen; omhoogrijzen; oprijzen; opstijgen; opvliegen; rijzen
anwachsen aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen aangroeien; zich vermeerderen
aufstocken aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen heffen; omhoog doen; talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
ausbreiten aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen breder maken; breed uitmeten; expanderen; openen; spreiden; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitweiden; verbreden; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden; wijder maken
ausdehnen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen expanderen; openen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitrekken; uitzwellen; verbreiden; vergroten; verlengen; vermeerderen; verruimen; verwijden
ausweiten aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen expanderen; openen; oprekken; rekken; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden; wijder maken
emporsteigen aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; opklauteren; opklimmen; oprijzen; opstijgen; opvliegen; rijzen; stijgen
schwellen aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen dik worden; omhoogrijzen; oprijzen; opzwellen; rijzen; uitdijen; uitzwellen; zwellen
steigen aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen afstappen; bouwen; construeren; de hort op gaan; klauteren; klimmen; omhoogklimmen; omhoogkomen; omhoogrijzen; omlaagstappen; opdagen; opduiken; opgaan; opkomen; oprijzen; opstijgen; opvliegen; opzitten; rijzen; stappen; uitgaan; verschijnen
steigern aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen doen stijgen; hoger bieden; hoger maken; omhoogkomen; opbieden; opstijgen; opvliegen; talrijker maken; trappen van vergelijking vormen; uitbreiden; vergroten; verhogen; vermeerderen
vergrößern aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen expanderen; in-/uitzoomen; inzoomen; openen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden
vermehren aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen reproduceren; talrijker maken; uitbreiden; verdubbelen; vergroten; vermeerderen; vermenigvuldigen
zunehmen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; vermeerderen aankomen; dikker worden; talrijker maken; tot damp worden; uitbreiden; verdampen; vergroten; vermeerderen; vervliegen; zwaarder worden

Wiktionary: aanwassen

aanwassen
verb
  1. toenemen, aangroeien

Cross Translation:
FromToVia
aanwassen gedeihen; wachsen; aufwachsen; anwachsen grandir — intransitif|fr devenir plus grand.