Nederlands

Uitgebreide vertaling voor karren (Nederlands) in het Duits

karren:

karren werkwoord (kar, kart, karde, karden, gekard)

  1. karren (kruien)
    karren; fahren; schieben
    • karren werkwoord (karre, karrst, karrt, karrte, karrtet, gekarrt)
    • fahren werkwoord (fahre, fährst, fährt, fuhr, fuhrt, gefahren)
    • schieben werkwoord (schiebe, schiebst, schiebt, schob, schobt, geschoben)
  2. karren (rijden)
    fahren; steuern; lenken
    • fahren werkwoord (fahre, fährst, fährt, fuhr, fuhrt, gefahren)
    • steuern werkwoord (steuere, steuerst, steuert, steuerte, steuertet, gesteuert)
    • lenken werkwoord (lenke, lenkst, lenkt, lenkte, lenktet, gelenkt)

Conjugations for karren:

o.t.t.
  1. kar
  2. kart
  3. kart
  4. karren
  5. karren
  6. karren
o.v.t.
  1. karde
  2. karde
  3. karde
  4. karden
  5. karden
  6. karden
v.t.t.
  1. heb gekard
  2. hebt gekard
  3. heeft gekard
  4. hebben gekard
  5. hebben gekard
  6. hebben gekard
v.v.t.
  1. had gekard
  2. had gekard
  3. had gekard
  4. hadden gekard
  5. hadden gekard
  6. hadden gekard
o.t.t.t.
  1. zal karren
  2. zult karren
  3. zal karren
  4. zullen karren
  5. zullen karren
  6. zullen karren
o.v.t.t.
  1. zou karren
  2. zou karren
  3. zou karren
  4. zouden karren
  5. zouden karren
  6. zouden karren
en verder
  1. is gekard
diversen
  1. kar!
  2. kart!
  3. gekard
  4. karrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor karren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fahren karren; kruien; rijden aan het stuur zitten; sturen; zenden
karren karren; kruien
lenken karren; rijden aan het stuur zitten; aanvoeren; begeleiden; bevel voeren over; commanderen; coördineren; een paard mennen; gezaghebben; heersen; leiden; leidinggeven; macht uitoefenen; meevoeren; mennen; navigeren; overheersen; overstag gaan; regeren; sturen; verwijzen; vliegtuig besturen; voeren; zenden
schieben karren; kruien aanduwen; dringen; duwen; een por geven; een prestatie leveren; functioneren; knorren; knorrend geluid maken; porren; presteren; schuiven; stoten; voortschuiven; zwart verhandelen
steuern karren; rijden aan het stuur zitten; aanvoeren; afspreken; arrangeren; bedisselen; betreden; bevaren; bevel voeren over; beïnvloeden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; commanderen; gezaghebben; heersen; iets regelen; ingaan; koers zetten naar; koersen naar; leiden; leidinggeven; macht uitoefenen; navigeren; overheersen; regelen; regeren; stevenen; sturen; varen; vliegtuig besturen; zenden

Verwante woorden van "karren":


Wiktionary: karren


Cross Translation:
FromToVia
karren gehen; fahren; sich befinden allerse déplacer jusqu'à un endroit.

karren vorm van kar:

kar [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de kar (auto; wagen; vehikel)
    Auto; Fahrzeug; der Personenwagen; der Wagen
    • Auto [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Fahrzeug [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Personenwagen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Wagen [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. de kar (handkar)
    der Karren; der Handwagen; die Karre; die Schüssel; Gefährt
    • Karren [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Handwagen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Karre [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Schüssel [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gefährt [das ~] zelfstandig naamwoord
  3. de kar (vehikel; voertuig; rijtuig; wagen)
    der Wagen; Vehikel; Gefährt; Fuhrwerk; die Zugmaschine; der Karren
    • Wagen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Vehikel [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Gefährt [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Fuhrwerk [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Zugmaschine [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Karren [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Auto auto; kar; vehikel; wagen
Fahrzeug auto; kar; vehikel; wagen boot; scheepje; schip; schuit; schuitje; stoomschip; vaartuig; voertuig
Fuhrwerk kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen
Gefährt handkar; kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen
Handwagen handkar; kar handkar; handwagen; trekwagen
Karre handkar; kar karretje; wagentje
Karren handkar; kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen karretje; vrachtkar; wagentje
Personenwagen auto; kar; vehikel; wagen
Schüssel handkar; kar bak; barrel; emmer; etensbak; fust; kuip; ovenschaal; pot; schaal; schaaltje; teil; ton; vat
Vehikel kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen
Wagen auto; kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen durven; karretje; kinderwagen; paardenwagen; wagen; wagentje
Zugmaschine kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen

Verwante woorden van "kar":


Wiktionary: kar


Cross Translation:
FromToVia
kar Karre; Karren barrow — small vehicle used to carry a load and pulled or pushed by hand
kar Fuder; Fuhre; Karren; Wagen; Fuhrwerk; Förderwagen; Hund; Hunt; Laufkatze charchariot élevé.
kar Einkaufswagen; Karren; Wagen; Fuhrwerk; Fuhre; Förderwagen; Hund; Laufkatze; Fuder; Hunt chariot — À classer.
kar Karre; Karren; Fuder; Fuhre; Wagen; Fuhrwerk; Förderwagen; Hund; Hunt; Laufkatze charrettevoiture à deux roues, avec deux ridelles et deux limons.



Duits

Uitgebreide vertaling voor karren (Duits) in het Nederlands

karren:

karren werkwoord (karre, karrst, karrt, karrte, karrtet, gekarrt)

  1. karren (schieben; fahren)
    karren; kruien
    • karren werkwoord (kar, kart, karde, karden, gekard)
    • kruien werkwoord (krui, kruit, kruide, kruiden, gekruid)

Conjugations for karren:

Präsens
  1. karre
  2. karrst
  3. karrt
  4. karren
  5. karrt
  6. karren
Imperfekt
  1. karrte
  2. karrtest
  3. karrte
  4. karrten
  5. karrtet
  6. karrten
Perfekt
  1. habe gekarrt
  2. hast gekarrt
  3. hat gekarrt
  4. haben gekarrt
  5. habt gekarrt
  6. haben gekarrt
1. Konjunktiv [1]
  1. karre
  2. karrest
  3. karre
  4. karren
  5. karret
  6. karren
2. Konjunktiv
  1. karrte
  2. karrtest
  3. karrte
  4. karrten
  5. karrtet
  6. karrten
Futur 1
  1. werde karren
  2. wirst karren
  3. wird karren
  4. werden karren
  5. werdet karren
  6. werden karren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde karren
  2. würdest karren
  3. würde karren
  4. würden karren
  5. würdet karren
  6. würden karren
Diverses
  1. karre!
  2. karrt!
  3. karren Sie!
  4. gekarrt
  5. karrend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor karren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
karren fahren; karren; schieben fahren; lenken; steuern
kruien fahren; karren; schieben

Synoniemen voor "karren":


Karren:

Karren [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Karren (Zugmaschine; Wagen; Vehikel; Gefährt; Fuhrwerk)
    het vehikel; het voertuig; de rijtuig; de wagen; de kar
    • vehikel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • voertuig [het ~] zelfstandig naamwoord
    • rijtuig [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • wagen [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kar [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Karren (Handwagen; Karre; Schüssel; Gefährt)
    de kar; de handkar
    • kar [de ~] zelfstandig naamwoord
    • handkar [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Karren (Wägelchen; Karre; Rollwagen; Wagen)
    het karretje; het wagentje
  4. der Karren
    vrachtkar

Vertaal Matrix voor Karren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
handkar Gefährt; Handwagen; Karre; Karren; Schüssel Handwagen
kar Fuhrwerk; Gefährt; Handwagen; Karre; Karren; Schüssel; Vehikel; Wagen; Zugmaschine Auto; Fahrzeug; Personenwagen; Wagen
karretje Karre; Karren; Rollwagen; Wagen; Wägelchen
rijtuig Fuhrwerk; Gefährt; Karren; Vehikel; Wagen; Zugmaschine Eisenbahnwagen; Eisenbahnwagon; Kutsche; Zugwagon
vehikel Fuhrwerk; Gefährt; Karren; Vehikel; Wagen; Zugmaschine Auto; Fahrzeug; Personenwagen; Wagen
voertuig Fuhrwerk; Gefährt; Karren; Vehikel; Wagen; Zugmaschine Fahrzeug
vrachtkar Karren
wagen Fuhrwerk; Gefährt; Karren; Vehikel; Wagen; Zugmaschine Auto; Fahrzeug; Mut haben; Personenwagen; Pferdewagen; Wagen; sich Getrauen
wagentje Karre; Karren; Rollwagen; Wagen; Wägelchen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wagen riskieren; sich getrauen; sich trauen; sich wagen; wagen

Wiktionary: Karren


Cross Translation:
FromToVia
Karren duwkar; steekkar; kar barrow — small vehicle used to carry a load and pulled or pushed by hand
Karren winkelwagen; winkelwagentje shopping cart — conveyance used to carry items while shopping
Karren karretje; kar; handkar; wagen; tank; vechtwagen charchariot élevé.
Karren karretje; kar; handkar; wagen chariot — À classer.
Karren karretje; kar; handkar; wagen charrettevoiture à deux roues, avec deux ridelles et deux limons.