Nederlands

Uitgebreide vertaling voor lichtend (Nederlands) in het Duits

lichtend:

lichtend bijvoeglijk naamwoord

  1. lichtend (licht gevend; schijnend)
    leuchtend

Vertaal Matrix voor lichtend:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leuchtend licht gevend; lichtend; schijnend glinsterend; lichtgevend; lumineus; schitterend

Wiktionary: lichtend


Cross Translation:
FromToVia
lichtend hell; erleuchtet light — having light
lichtend klar; hell; anschaulich; bestimmt; deutlich; licht; lichtvoll clair — Qui a l’éclat du jour, de la lumière.
lichtend hell lumineux — Qui a, qui jette de la lumière.

lichtend vorm van lichten:

lichten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de lichten
    Lichten
    • Lichten [das ~] zelfstandig naamwoord

lichten werkwoord (licht, lichtte, lichtten, gelicht)

  1. lichten (bliksemen; weerlichten)
    leuchten; aufleuchten; blitzen
    • leuchten werkwoord (leuchte, leuchtst, leuchtt, leuchtte, leuchttet, geleuchtet)
    • aufleuchten werkwoord (leuchte auf, leuchtest auf, leuchtet auf, leuchtete auf, leuchtetet auf, aufgeleuchtet)
    • blitzen werkwoord (blitze, blitzt, blitzte, blitztet, geblitzt)
  2. lichten (naar boven trekken; omhoog trekken; omhoog rukken)
    entnehmen; herausziehen; herauslösen; nach oben ziehen
    • entnehmen werkwoord (entnehme, entnimmst, entnimmt, entnahm, entnahmt, entnommen)
    • herausziehen werkwoord (ziehe heraus, ziehst heraus, zieht heraus, zog heraus, zogt heraus, herausgezogen)
    • herauslösen werkwoord (löse heraus, löst heraus, löste heraus, löstet heraus, herausgelöst)
    • nach oben ziehen werkwoord
  3. lichten (verwijderen; afnemen; ecarteren; )
    entfernen; wegtun; vertreiben; wegschaffen; beseitigen; fortschaffen; fortbringen
    • entfernen werkwoord (entferne, entfernst, entfernt, entfernte, entferntet, entfernt)
    • wegtun werkwoord (tue weg, tust weg, tut weg, tat weg, tatet weg, weggetan)
    • vertreiben werkwoord (vertreibe, vertreibst, vertreibt, vertrieb, vertriebt, vertrieben)
    • wegschaffen werkwoord (schaffe weg, schaffst weg, schafft weg, schaffte weg, schafftet weg, weggeschafft)
    • beseitigen werkwoord (beseitige, beseitigst, beseitigt, beseitigte, beseitigtet, beseitigt)
    • fortschaffen werkwoord (schaffe fort, schaffst fort, schafft fort, schaffte fort, schafftet fort, fortgeschafft)
    • fortbringen werkwoord (bringe fort, bringst fort, bringt fort, brachte fort, brachtet fort, fortgebracht)
  4. lichten (flitsen; oplichten)
    blitzen; aufleuchten
    • blitzen werkwoord (blitze, blitzt, blitzte, blitztet, geblitzt)
    • aufleuchten werkwoord (leuchte auf, leuchtest auf, leuchtet auf, leuchtete auf, leuchtetet auf, aufgeleuchtet)
  5. lichten (licht worden)
    tagen; dämmern
    • tagen werkwoord (tage, tagst, tagt, tagte, tagtet, getagt)
    • dämmern werkwoord (dämmere, dämmerst, dämmert, dämmerte, dämmertet, gedämmert)
  6. lichten (optillen; opheffen; heffen; )
    aufheben; hochziehen; erheben; ausheben; hinaufbringen; heben; anheben; emporheben; hochheben; hochnehmen
    • aufheben werkwoord (hebe auf, hiebst auf, hieb auf, hob auf, hobt auf, aufgehoben)
    • hochziehen werkwoord (ziehe hoch, ziehst hoch, zieht hoch, zog hoch, zogt hoch, hochgezogen)
    • erheben werkwoord (erhebe, erhebst, erhebt, erhob, erhobt, erhoben)
    • ausheben werkwoord (hebe aus, hebst aus, hebt aus, hob aus, hobt aus, ausgehoben)
    • hinaufbringen werkwoord (bringe hinauf, bringst hinauf, bringt hinauf, brachte hinauf, brachtet hinauf, hinaufgebracht)
    • heben werkwoord (hebe, hebst, hebt, hob, hobt, gehoben)
    • anheben werkwoord (hebe an, hebst an, hebt an, hob an, hobt an, angehoben)
    • emporheben werkwoord (hebe empor, hiebst empor, hiebt empor, hob empor, hobt empor, emporgehoben)
    • hochheben werkwoord (hebe hoch, hebst hoch, hebt hoch, hob hoch, hobt hoch, hochgehoben)
    • hochnehmen werkwoord (nehme hoch, nimmst hoch, nimmt hoch, nahm hoch, nahmt hoch, hochgenommen)
  7. lichten (buslichten)

Conjugations for lichten:

o.t.t.
  1. licht
  2. licht
  3. licht
  4. lichten
  5. lichten
  6. lichten
o.v.t.
  1. lichtte
  2. lichtte
  3. lichtte
  4. lichtten
  5. lichtten
  6. lichtten
v.t.t.
  1. heb gelicht
  2. hebt gelicht
  3. heeft gelicht
  4. hebben gelicht
  5. hebben gelicht
  6. hebben gelicht
v.v.t.
  1. had gelicht
  2. had gelicht
  3. had gelicht
  4. hadden gelicht
  5. hadden gelicht
  6. hadden gelicht
o.t.t.t.
  1. zal lichten
  2. zult lichten
  3. zal lichten
  4. zullen lichten
  5. zullen lichten
  6. zullen lichten
o.v.t.t.
  1. zou lichten
  2. zou lichten
  3. zou lichten
  4. zouden lichten
  5. zouden lichten
  6. zouden lichten
en verder
  1. is gelicht
  2. zijn gelicht
diversen
  1. licht!
  2. licht!
  3. gelicht
  4. lichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor lichten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Lichten lichten
aufheben deining; ophef
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Briefkasten leeren buslichten; lichten
anheben heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen aanvangen; beginnen; heffen; intreden; inzetten; naar boven tillen; omhoog doen; omhoogheffen; op gang komen; starten; van start gaan
aufheben heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen afbestellen; afbetalen; afgelasten; afrekenen; afzeggen; annuleren; archiveren; behoeden; behouden; bergen; beschermen; bewaren; conserveren; deponeren; intrekken; leggen; naar boven tillen; neerleggen; nietig verklaren; nullificeren; omhoogheffen; ondervangen; ontbinden; opbergen; opdoeken; opheffen; oppakken; oppikken; oprapen; oprichten; opruimen; opslaan; opsnappen; optrekken; overeindzetten; plaatsen; teniet doen; terugdraaien; uiteen doen gaan; vereffenen; verijdelen; vernietigen; verrekenen; wegleggen
aufleuchten bliksemen; flitsen; lichten; oplichten; weerlichten fonkelen; glimmen; glinsteren
ausheben heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen delven; graven; ledigen; leeghalen; leegmaken; legen; loshalen; naar buiten halen; uithalen
beseitigen afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken afdanken; afdekken; afruimen; demonteren; ecarteren; evacueren; klusje opknappen; klussen; leegruimen; ontmantelen; ontruimen; onttakelen; opruimen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen
blitzen bliksemen; flitsen; lichten; oplichten; weerlichten donderen; fonkelen; glimmen; glinsteren; onweren; schitteren
dämmern licht worden; lichten aanbreken van de dag; avond worden; dagen; gloren; ontbieden; oproepen; schemeren; sommeren; voor het gerecht dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht roepen
emporheben heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen heffen; hijsen; in de hoogte steken; naar boven tillen; omhoog heffen; omhoogheffen; omhoogsteken; omhoogtillen; opheffen; verhelpen
entfernen afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken afdanken; afhalen; afnemen; demonteren; ecarteren; evacueren; leegruimen; meenemen; ontmantelen; ontruimen; onttakelen; ophalen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; weghalen; wegnemen
entnehmen lichten; naar boven trekken; omhoog rukken; omhoog trekken aanrekenen; aanwrijven; afdekken; afhalen; afleiden; afnemen; afruimen; berispen; beroven; beroven van; beschuldigen; bestelen; blameren; deduceren; depriveren; gispen; laken; lenen; meenemen; nadragen; ontlenen; ontnemen; ophalen; opruimen; orderverzamelen; te kort doen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; weghalen; wegnemen
erheben heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen eisen; heffen; hoger maken; in opstand komen; inmanen; invorderen; omhoog doen; omhoogkomen; oprichten; opstijgen; optrekken; opvliegen; overeindzetten; rebelleren; vereisen; vergen; verhogen; verlangen; vorderen
fortbringen afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
fortschaffen afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken aanrekenen; aanwrijven; afvoeren; berispen; beschuldigen; blameren; demonteren; evacueren; gispen; laken; leegruimen; meedragen; nadragen; ontmantelen; ontruimen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
heben heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen heffen; naar boven tillen; omhoog doen; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogtrekken; ophogen; opstijgen; opvliegen; verhelpen; verhogen
herauslösen lichten; naar boven trekken; omhoog rukken; omhoog trekken desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen
herausziehen lichten; naar boven trekken; omhoog rukken; omhoog trekken eruit halen; te voorschijn trekken
hinaufbringen heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen erop vooruit gaan; naar boven brengen; naar boven leiden; naar boven voeren; omhoogbrengen; omhoogleiden; rechtop zetten; vooruitkomen; vorderen
hochheben heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen heffen; hijsen; naar boven tillen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogheffen; opheffen
hochnehmen heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen naar boven tillen; omhoogheffen; verhelpen
hochziehen heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen een snuif nemen; heffen; hieuwen; hieven; hijsen; iets ophalen; insnuiven; met een spil omhoogwerken; met een takel ophijsen; naar boven tillen; omhoog heffen; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogtrekken; opheffen; ophijsen; opsnuiven; opstijgen; opvliegen; snuiven; takelen
leuchten bliksemen; lichten; weerlichten bijlichten; blaken; de schijn van iets hebben; excelleren; flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht schijnen op; licht uitzenden; onderscheiden; overtreffen; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
nach oben ziehen lichten; naar boven trekken; omhoog rukken; omhoog trekken
tagen licht worden; lichten aanbreken van de dag; beraadslagen; bijeen komen; confereren; dagen; een conferentie houden; in bespreking zijn; in vergadering bijeenzijn; ontbieden; oproepen; overleggen; overwegen; samenkomen; sommeren; vergaderen; voor het gerecht dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht roepen
vertreiben afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken verdrijven; verhandelen; verjagen; verkopen; wegdrijven; wegjagen
wegschaffen afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken aanrekenen; aanwrijven; afvoeren; berispen; beschuldigen; blameren; demonteren; evacueren; gispen; laken; leegruimen; meedragen; nadragen; ontmantelen; ontruimen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; wegdragen; wegmaken; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren; zoek maken; zoekmaken
wegtun afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken

Wiktionary: lichten


Cross Translation:
FromToVia
lichten anstrahlen; beleuchten light — to illuminate
lichten leuchten luireémettre de la lumière.
lichten funkeln; flackern scintillerbriller, jeter des éclats par intermittence.

Verwante vertalingen van lichtend