Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. uitkrijgen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitkrijgen (Nederlands) in het Duits

uitkrijgen:

uitkrijgen werkwoord (krijg uit, krijgt uit, kreeg uit, kregen uit, uitgekregen)

  1. uitkrijgen
    auskriegen; ausbekommen
    • auskriegen werkwoord (kriege aus, kriegst aus, kriegt aus, kriegte aus, kriegtet aus, ausgekriegt)
    • ausbekommen werkwoord

Conjugations for uitkrijgen:

o.t.t.
  1. krijg uit
  2. krijgt uit
  3. krijgt uit
  4. krijgen uit
  5. krijgen uit
  6. krijgen uit
o.v.t.
  1. kreeg uit
  2. kreeg uit
  3. kreeg uit
  4. kregen uit
  5. kregen uit
  6. kregen uit
v.t.t.
  1. heb uitgekregen
  2. hebt uitgekregen
  3. heeft uitgekregen
  4. hebben uitgekregen
  5. hebben uitgekregen
  6. hebben uitgekregen
v.v.t.
  1. had uitgekregen
  2. had uitgekregen
  3. had uitgekregen
  4. hadden uitgekregen
  5. hadden uitgekregen
  6. hadden uitgekregen
o.t.t.t.
  1. zal uitkrijgen
  2. zult uitkrijgen
  3. zal uitkrijgen
  4. zullen uitkrijgen
  5. zullen uitkrijgen
  6. zullen uitkrijgen
o.v.t.t.
  1. zou uitkrijgen
  2. zou uitkrijgen
  3. zou uitkrijgen
  4. zouden uitkrijgen
  5. zouden uitkrijgen
  6. zouden uitkrijgen
en verder
  1. ben uitgekregen
  2. bent uitgekregen
  3. is uitgekregen
  4. zijn uitgekregen
  5. zijn uitgekregen
  6. zijn uitgekregen
diversen
  1. krijg uit!
  2. krijgt uit!
  3. uitgekregen
  4. uitkrijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitkrijgen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausbekommen uitkrijgen
auskriegen uitkrijgen

Wiktionary: uitkrijgen


Cross Translation:
FromToVia
uitkrijgen herausheben; beseitigen; bergen enlever — Déplacer vers le haut.