Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zwichten (Nederlands) in het Duits

zwichten:

zwichten werkwoord (zwicht, zwichtte, zwichtten, gezwicht)

  1. zwichten
    nachgeben; erliegen; weichen; zugeben; unterliegen
    • nachgeben werkwoord (gebe nach, gibst nach, gibt nach, gab nach, gabt nach, nachgegeben)
    • erliegen werkwoord (erliege, erliegst, erliegt, erlag, erlagt, erlegen)
    • weichen werkwoord (weiche, weichst, weicht, weichte, weichtet, geweicht)
    • zugeben werkwoord (gebe zu, gibst zu, gibt zu, gab zu, gabt zu, zugegeben)
    • unterliegen werkwoord (unterliege, unterliegst, unterliegt, unterlag, unterlagt, unterlegen)

Conjugations for zwichten:

o.t.t.
  1. zwicht
  2. zwicht
  3. zwicht
  4. zwichten
  5. zwichten
  6. zwichten
o.v.t.
  1. zwichtte
  2. zwichtte
  3. zwichtte
  4. zwichtten
  5. zwichtten
  6. zwichtten
v.t.t.
  1. ben gezwicht
  2. bent gezwicht
  3. is gezwicht
  4. zijn gezwicht
  5. zijn gezwicht
  6. zijn gezwicht
v.v.t.
  1. was gezwicht
  2. was gezwicht
  3. was gezwicht
  4. waren gezwicht
  5. waren gezwicht
  6. waren gezwicht
o.t.t.t.
  1. zal zwichten
  2. zult zwichten
  3. zal zwichten
  4. zullen zwichten
  5. zullen zwichten
  6. zullen zwichten
o.v.t.t.
  1. zou zwichten
  2. zou zwichten
  3. zou zwichten
  4. zouden zwichten
  5. zouden zwichten
  6. zouden zwichten
diversen
  1. zwicht!
  2. zwicht!
  3. gezwicht
  4. zwichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor zwichten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
erliegen zwichten afleggen; bezwijken; doodgaan; heengaan; het onderspit delven; in elkaar storten; inslapen; ondergaan; ontslapen; overlijden; sterven; te gronde gaan; tenondergaan; verscheiden
nachgeben zwichten dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; iets als lof zeggen; inwilligen; laten; nageven; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen
unterliegen zwichten afleggen; beneden liggen; bezwijken; erbij inschieten; het onderspit delven; kwijtraken; onderdoen; onderliggen; onderspit delven; tenondergaan; verliezen; verloren gaan; wegraken
weichen zwichten inweken; wijken
zugeben zwichten als waar erkennen; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; erkennen; goed vinden; toegeven; toestaan; toestemmen; toevoegen; zich over geven

Wiktionary: zwichten

zwichten
verb
  1. Einen Kompromiss eingehen, nachgeben

Cross Translation:
FromToVia
zwichten gewähren; Platz machen; Vorfahrt gewähren; vorbeilassen yield — to give way
zwichten taumeln; wackeln; zagen; zaudern; zögern; schwanken barguigner — (familier, fr) hésiter, avoir de la peine à se déterminer, particulièrement quand il s’agir d’un achat, d’une affaire, d’un traité.
zwichten taumeln; wackeln; zagen; zaudern; zögern; schwanken hésiter — Être incertain, indécis sur le parti, sur la résolution que l’on doit prendre.