Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aflossen (Nederlands) in het Duits

aflossen:

aflossen werkwoord (los af, lost af, loste af, losten af, afgelost)

  1. aflossen (inlossen)
    tilgen
    • tilgen werkwoord (tilge, tilgst, tilgt, tilgte, tilgtet, getilgt)
  2. aflossen (remplaceren; vervangen; vernieuwen; verwisselen)
    ersetzt; ersetzen; erneuern; auswechseln; vertreten; stellvertreten; tilgen; abtragen; innovieren; einfallen; einspringen; erneutaufstellen; erneutunterbringen
    • ersetzt werkwoord
    • ersetzen werkwoord
    • erneuern werkwoord (erneuere, erneuerst, erneuert, erneuerte, erneuertet, erneuert)
    • auswechseln werkwoord (wechsele aus, wechselst aus, wechselt aus, wechselte aus, wechseltet aus, ausgewechselt)
    • vertreten werkwoord (vertrete, vertrittst, vertritt, vertrat, vertratet, vertreten)
    • stellvertreten werkwoord
    • tilgen werkwoord (tilge, tilgst, tilgt, tilgte, tilgtet, getilgt)
    • abtragen werkwoord (trage ab, trägst ab, trägt ab, trug ab, trugt ab, abgetragen)
    • innovieren werkwoord (innoviere, innovierst, innoviert, innovierte, innoviertet, innoviert)
    • einfallen werkwoord
    • einspringen werkwoord (springe ein, springst ein, springt ein, sprang ein, sprangt ein, eingesprungen)
    • erneutaufstellen werkwoord
    • erneutunterbringen werkwoord

Conjugations for aflossen:

o.t.t.
  1. los af
  2. lost af
  3. lost af
  4. lossen af
  5. lossen af
  6. lossen af
o.v.t.
  1. loste af
  2. loste af
  3. loste af
  4. losten af
  5. losten af
  6. losten af
v.t.t.
  1. heb afgelost
  2. hebt afgelost
  3. heeft afgelost
  4. hebben afgelost
  5. hebben afgelost
  6. hebben afgelost
v.v.t.
  1. had afgelost
  2. had afgelost
  3. had afgelost
  4. hadden afgelost
  5. hadden afgelost
  6. hadden afgelost
o.t.t.t.
  1. zal aflossen
  2. zult aflossen
  3. zal aflossen
  4. zullen aflossen
  5. zullen aflossen
  6. zullen aflossen
o.v.t.t.
  1. zou aflossen
  2. zou aflossen
  3. zou aflossen
  4. zouden aflossen
  5. zouden aflossen
  6. zouden aflossen
diversen
  1. los af!
  2. lost af!
  3. afgelost
  4. aflossende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aflossen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aflossen (afbetalen)
    Abbezahlen

Vertaal Matrix voor aflossen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abbezahlen afbetalen; aflossen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abtragen aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen afbetalen; afbreken; afdragen; afrekenen; afvoeren; ergens uitscheuren; iets afbreken; meedragen; overdragen aan; ruineren; slijten; slopen; vereffenen; vernielen; vernietigen; verrekenen; verslijten; verteren; verwoesten; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren; zich kwijten
auswechseln aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen hernieuwen; innoveren; opnieuw doen; overdoen; remplaceren; ruilen; uitwisselen; verruilen
einfallen aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen bedenken; binnenmarcheren; binnentrekken; binnenvallen; invallen; invallen voor iemand; memoriseren; naar binnen vallen; onthouden; onverwachts langskomen; te binnen schieten; te binnen vallen; vervangen
einspringen aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen assisteren; bijspringen; bijstaan; goeddoen; helpen; inspringen; invallen; invallen voor iemand; liefdadigheids werk doen; ondersteunen; seconderen; vervangen; weldoen
erneuern aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen beteren; bijwerken; corrigeren; echoën; fiksen; goedmaken; herhalen; hernieuwen; herscheppen; herstellen; hervormen; herzien; in goede staat brengen; innoveren; kerk hervormen; maken; nabouwen; napraten; nazeggen; nieuw leven inblazen; opknappen; rechtzetten; reformeren; regenereren; renoveren; repareren; verbeteren; vernieuwen; verversen; wederopbouwen
erneutaufstellen aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen
erneutunterbringen aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen
ersetzen aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen compenseren; goedmaken; vergoeden; vervangen
ersetzt aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen
innovieren aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen fiksen; goedmaken; herstellen; in goede staat brengen; innoveren; maken; opknappen; rechtzetten; renoveren; repareren
stellvertreten aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen
tilgen aflossen; inlossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen betalen; delgen; diskwalificeren; loshaken; royeren; tenietdoen; uitsluiten; vereffenen; vernietigen; voldoen
vertreten aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen invallen; invallen voor iemand; terugleggen; terugplaatsen; terugzetten; vertegenwoordigen; vervangen; zich vertreden
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vertreten doorgesleten; uitgesleten

Wiktionary: aflossen

aflossen
verb
  1. de plaats innemen van
  2. geheel of gedeeltelijk voldoen

Cross Translation:
FromToVia
aflossen abzahlen acquit — to discharge a claim or debt
aflossen an die Stelle setzen von; austauschen; substituieren; ablösen; ersetzen; an Stelle treten; vertreten; Ersatz sein für; Vertreter sein für remplacersuccéder à quelqu’un dans une place, dans un emploi.