Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. afvangen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afvangen (Nederlands) in het Duits

afvangen:

afvangen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afvangen
    Abfangen
    • Abfangen [das ~] zelfstandig naamwoord

afvangen werkwoord (vang af, vangt af, ving af, vingen af, afgevangen)

  1. afvangen (onderweg opvangen; opvangen; onderscheppen; ondervangen)
    abfangen; unterschlagen; zuvorkommen; aufschnappen
    • abfangen werkwoord (fange ab, fangst ab, fangt ab, fangte ab, fangtet ab, abgefangen)
    • unterschlagen werkwoord (unterschlage, unterschlägst, unterschlägt, unterschlug, unterschlugt, unterschlagen)
    • zuvorkommen werkwoord (komme zuvor, kommst zuvor, kommt zuvor, kam zuvor, kamt zuvor, zuvorgekommen)
    • aufschnappen werkwoord (schnappe auf, schnappst auf, schnappt auf, schnappte auf, schnapptet auf, aufgeschnappt)

Conjugations for afvangen:

o.t.t.
  1. vang af
  2. vangt af
  3. vangt af
  4. vangen af
  5. vangen af
  6. vangen af
o.v.t.
  1. ving af
  2. ving af
  3. ving af
  4. vingen af
  5. vingen af
  6. vingen af
v.t.t.
  1. heb afgevangen
  2. hebt afgevangen
  3. heeft afgevangen
  4. hebben afgevangen
  5. hebben afgevangen
  6. hebben afgevangen
v.v.t.
  1. had afgevangen
  2. had afgevangen
  3. had afgevangen
  4. hadden afgevangen
  5. hadden afgevangen
  6. hadden afgevangen
o.t.t.t.
  1. zal afvangen
  2. zult afvangen
  3. zal afvangen
  4. zullen afvangen
  5. zullen afvangen
  6. zullen afvangen
o.v.t.t.
  1. zou afvangen
  2. zou afvangen
  3. zou afvangen
  4. zouden afvangen
  5. zouden afvangen
  6. zouden afvangen
diversen
  1. vang af!
  2. vangt af!
  3. afgevangen
  4. afvangende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor afvangen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abfangen afvangen opwachten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abfangen afvangen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; opvangen buitmaken; grijpen; klauwen; opnemen; opvangen; pakken; vangen; vatten; verstrikken; wat neervalt opvangen
aufschnappen afvangen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; opvangen iets bemachtigen; te pakken krijgen; verkrijgen
unterschlagen afvangen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; opvangen achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; versomberen; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
zuvorkommen afvangen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; opvangen een bezwaar ondervangen; ondervangen; voorkomen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
unterschlagen onderschept; opgevangen
zuvorkommen dienstwillig; gedienstig; voorkomend