Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bergen (Nederlands) in het Duits

bergen:

bergen werkwoord (berg, bergt, bergde, bergden, gebergd)

  1. bergen (in veiligheid brengen)
    bergen
    • bergen werkwoord (berge, birgst, birgt, barg, bargt, geborgen)
  2. bergen (opruimen)
    aufräumen; bergen; wegräumen; ausräumen; speichern; abräumen; weglegen; ausverkaufen; aufheben; abdecken; lagern; bewahren; aufbewahren
    • aufräumen werkwoord (räume auf, räumst auf, räumt auf, räumte auf, räumtet auf, aufgeräumt)
    • bergen werkwoord (berge, birgst, birgt, barg, bargt, geborgen)
    • wegräumen werkwoord (räume weg, räumst weg, räumt weg, räumte weg, räumtet weg, weggeräumt)
    • ausräumen werkwoord (räume aus, räumst aus, räumt aus, räumte aus, räumtet aus, ausgeräumt)
    • speichern werkwoord (speichere, speicherst, speichert, speicherte, speichertet, gespeichert)
    • abräumen werkwoord (räume ab, räumst ab, räumt ab, räumte ab, räumtet ab, abgeräumt)
    • weglegen werkwoord (lege weg, legst weg, legt weg, legte weg, legtet weg, weggelegt)
    • ausverkaufen werkwoord (verkaufe aus, verkaufst aus, verkauft aus, verkaufte aus, verkauftet aus, ausverkauft)
    • aufheben werkwoord (hebe auf, hiebst auf, hieb auf, hob auf, hobt auf, aufgehoben)
    • abdecken werkwoord (decke ab, deckst ab, deckt ab, deckte ab, decktet ab, abgedeckt)
    • lagern werkwoord (lagere, lagerst, lagert, lagerte, lagertet, gelagert)
    • bewahren werkwoord (bewahre, bewahrst, bewahrt, bewahrte, bewahrtet, bewahrt)
    • aufbewahren werkwoord (bewahre auf, bewahrst auf, bewahrt auf, bewahrte auf, bewahrtet auf, aufbewahrt)

Conjugations for bergen:

o.t.t.
  1. berg
  2. bergt
  3. bergt
  4. bergen
  5. bergen
  6. bergen
o.v.t.
  1. bergde
  2. bergde
  3. bergde
  4. bergden
  5. bergden
  6. bergden
v.t.t.
  1. heb gebergd
  2. hebt gebergd
  3. heeft gebergd
  4. hebben gebergd
  5. hebben gebergd
  6. hebben gebergd
v.v.t.
  1. had gebergd
  2. had gebergd
  3. had gebergd
  4. hadden gebergd
  5. hadden gebergd
  6. hadden gebergd
o.t.t.t.
  1. zal bergen
  2. zult bergen
  3. zal bergen
  4. zullen bergen
  5. zullen bergen
  6. zullen bergen
o.v.t.t.
  1. zou bergen
  2. zou bergen
  3. zou bergen
  4. zouden bergen
  5. zouden bergen
  6. zouden bergen
diversen
  1. berg!
  2. bergt!
  3. gebergd
  4. bergende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bergen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het bergen (bewaren)
    Bewaren; Aufheben
    • Bewaren [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Aufheben [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bergen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Aufheben bergen; bewaren afschaffing; annuleren; annulering; herroepen; het omhoogheffen; intrekken; nietigverklaring; ongeldig verklaren; opheffen; opheffing; oprapen; rapen; tenietdoening; terugnemen
Bewaren bergen; bewaren
abdecken indekken
aufheben deining; ophef
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abdecken bergen; opruimen afdekken; afhalen; afruimen; afschermen; afschutten; afstropen; beschermen; beschutten; blinderen; indekken; opruimen; overdekken; stropen; uitbenen; villen
abräumen bergen; opruimen afdekken; afhalen; afnemen; afruimen; meenemen; ophalen; opruimen; ruimen; weghalen; wegnemen
aufbewahren bergen; opruimen behoeden; behouden; beschermen; bewaren; conserveren; deponeren; leggen; neerleggen; op bankrekening zetten; opslaan; plaatsen; sparen; wegleggen
aufheben bergen; opruimen afbestellen; afbetalen; afgelasten; afrekenen; afzeggen; annuleren; archiveren; behoeden; behouden; beschermen; bewaren; conserveren; deponeren; heffen; intrekken; leggen; lichten; naar boven tillen; neerleggen; nietig verklaren; nullificeren; omhoog brengen; omhoogheffen; ondervangen; ontbinden; opbergen; opdoeken; opheffen; oppakken; oppikken; oprapen; oprichten; opslaan; opsnappen; optillen; optrekken; overeindzetten; plaatsen; teniet doen; terugdraaien; tillen; uiteen doen gaan; vereffenen; verijdelen; vernietigen; verrekenen; wegleggen
aufräumen bergen; opruimen afdekken; afruimen; opbergen; opruimen; opschonen; reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; wegbergen; zuiveren
ausräumen bergen; opruimen afdekken; afruimen; evacueren; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegruimen; legen; ontruimen; opruimen; reinigen; ruimen; schoonmaken; uithalen; uitmesten; uitruimen
ausverkaufen bergen; opruimen afdekken; afruimen; opruimen; uitverkopen
bergen bergen; in veiligheid brengen; opruimen bewaren; deponeren; leggen; neerleggen; opslaan; plaatsen; wegleggen; zetten
bewahren bergen; opruimen behoeden; behouden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; bewaren; conserveren; deponeren; handhaven; in bescherming nemen; instandhouden; leggen; neerleggen; opslaan; plaatsen; stand houden; wegleggen
lagern bergen; opruimen bewaren; deponeren; kamperen; legeren; leggen; neerleggen; opslaan; plaatsen; wegleggen
speichern bergen; opruimen bewaren; deponeren; opslaan
weglegen bergen; opruimen bewaren; opbergen; opzij leggen; wegbergen; wegsluiten; wegzetten
wegräumen bergen; opruimen afdekken; afruimen; demonteren; ontmantelen; onttakelen; opbergen; opruimen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; wegbergen; wegsluiten

Verwante woorden van "bergen":


Wiktionary: bergen

bergen
verb
  1. (transitiv), Schweiz: nicht antasten lassen, schützen, verteidigen

Cross Translation:
FromToVia
bergen bewahren; aufbewahren; behalten; bergen; erhalten; konservieren conservermaintenir en bon état, apporter le soin nécessaire pour empêcher qu’une chose ne se gâter, ne dépérir.
bergen herausheben; beseitigen; bergen enlever — Déplacer vers le haut.
bergen stemmen; unterhalten; unterstützen; aufbewahren; behalten; bergen; erhalten; konservieren; fortfahren; fortführen; fortsetzen; weiterführen maintenirtenir ferme et fixe.
bergen retten; erlösen; erretten sauvergarantir, préserver, tirer du péril, mettre en sûreté.
bergen einschließen; spannen; klemmen; pressen; zwängen; zusammendrücken; kondensieren; komprimieren serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).
bergen abräumen; fortnehmen; entziehen; wegnehmen; bergen; suspendieren; zurücklegen; abschaffen; beseitigen; entfernen; fortschaffen; wegbringen ôtertirer une chose de la place où elle est. Se dit aussi en parlant des personnes et des animaux.

bergen vorm van berg:

berg [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de berg (grote hoeveelheid; massa; overvloed; hoop)
    der Haufen; der Berg; die Masse; die große Masse; die Menge
    • Haufen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Berg [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Masse [die ~] zelfstandig naamwoord
    • große Masse [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Menge [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. de berg (opeenhoping; bende; hoop)
    die Anhäufung; die Aufhäufung
  3. de berg (kluit; hoop)
    der Berg; der Haufen; die Menge; der Klumpen
    • Berg [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Haufen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Menge [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Klumpen [der ~] zelfstandig naamwoord
  4. de berg
    Gebirge
    • Gebirge [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor berg:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anhäufung bende; berg; hoop; opeenhoping
Aufhäufung bende; berg; hoop; opeenhoping
Berg berg; grote hoeveelheid; hoop; kluit; massa; overvloed
Gebirge berg bergketen; gebergte
Haufen berg; grote hoeveelheid; hoop; kluit; massa; overvloed accumulatie; bende; bijeenbrenging; boel; clan; drom; heleboel; hoop; hopen; horde; kudde; massa; menigte; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapeling; schaar; schare; selectie; sortering; stapel; stapeling; stapels; stel; troep; verzameling
Klumpen berg; hoop; kluit bonk; bonkend geluid; brok; groot en dik stuk; homp; kledder; klodder; klont; klonter; kwak; lik; suikerklontje
Masse berg; grote hoeveelheid; hoop; massa; overvloed accumulatie; boel; drom; heleboel; hoop; horde; kudde; massa; menigte; mensenmassa; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; oploopje; opstapeling; samenkomst; schaar; schare; stapel; toeloop; troep
Menge berg; grote hoeveelheid; hoop; kluit; massa; overvloed aantal; aardig wat; accumulatie; bende; benoemde set; boel; drom; groot en dik stuk; heleboel; hoeveelheid; homp; hoop; horde; kudde; kwantiteit; massa; menigte; mensenmassa; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; oploopje; opstapeling; partij; samenkomst; schaar; schare; selectie; set; sortering; stapel; stel; toeloop; troep; verzameling
große Masse berg; grote hoeveelheid; hoop; massa; overvloed

Verwante woorden van "berg":


Antoniemen van "berg":


Verwante definities voor "berg":

  1. grote stapel of hoop1
    • moet ik in deze berg papieren zoeken?1
  2. sterke verhoging in het aardoppervlak1
    • in Nederland hebben we geen bergen1

Wiktionary: berg

berg
noun
  1. Erhebung auf der Erdoberfläche unter etwa 300 Meter Höhe, meist von gerundeter Form
  2. natürliche Erhebung auf der Landoberfläche der Erde und anderer Himmelskörper und des Meeresbodens

Cross Translation:
FromToVia
berg Berg mount — mountain
berg Berg mountain — large mass of earth and rock
berg Haufen; Berg mountain — large amount
berg Berg; Gebirge montagne — géographie|nocat=1 relief topographique présentant des versants prononcés (par opposition à « haut plateau » situé en altitude mais ne présentant pas le caractère montagneux).

Verwante vertalingen van bergen