Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. beven:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor beven (Nederlands) in het Duits

beven:

beven werkwoord (beef, beeft, beefde, beefden, gebeefd)

  1. beven (rillen; bibberen)
    zittern; beben; bibbern; frösteln; zucken; vibrieren
    • zittern werkwoord (zittere, zitterst, zittert, zitterte, zittertet, gezittert)
    • beben werkwoord (bebe, bebst, bebt, bebte, bebtet, gebebt)
    • bibbern werkwoord
    • frösteln werkwoord (fröstle, fröstelst, fröstelt, fröstelte, frösteltet, gefröstelt)
    • zucken werkwoord (zucke, zuckst, zuckt, zuckte, zucktet, gezuckt)
    • vibrieren werkwoord (vibriere, vibrierst, vibriert, vibrierte, vibriertet, vibriert)
  2. beven (sidderen)
    beben; zittern; zucken; flimmern; vibrieren
    • beben werkwoord (bebe, bebst, bebt, bebte, bebtet, gebebt)
    • zittern werkwoord (zittere, zitterst, zittert, zitterte, zittertet, gezittert)
    • zucken werkwoord (zucke, zuckst, zuckt, zuckte, zucktet, gezuckt)
    • flimmern werkwoord (flimmre, flimmerst, flimmert, flimmerte, flimmertet, geflimmert)
    • vibrieren werkwoord (vibriere, vibrierst, vibriert, vibrierte, vibriertet, vibriert)
  3. beven (schudden; trillen)
    schütteln; beben; bibbern

Conjugations for beven:

o.t.t.
  1. beef
  2. beeft
  3. beeft
  4. beven
  5. beven
  6. beven
o.v.t.
  1. beefde
  2. beefde
  3. beefde
  4. beefden
  5. beefden
  6. beefden
v.t.t.
  1. heb gebeefd
  2. hebt gebeefd
  3. heeft gebeefd
  4. hebben gebeefd
  5. hebben gebeefd
  6. hebben gebeefd
v.v.t.
  1. had gebeefd
  2. had gebeefd
  3. had gebeefd
  4. hadden gebeefd
  5. hadden gebeefd
  6. hadden gebeefd
o.t.t.t.
  1. zal beven
  2. zult beven
  3. zal beven
  4. zullen beven
  5. zullen beven
  6. zullen beven
o.v.t.t.
  1. zou beven
  2. zou beven
  3. zou beven
  4. zouden beven
  5. zouden beven
  6. zouden beven
diversen
  1. beef!
  2. beeft!
  3. gebeefd
  4. bevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

beven [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. beven
    die Erschütterung; Beben

Vertaal Matrix voor beven:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Beben beven aardbeving; beving; gebeef; trilling; vibratie
Erschütterung beven beving; gebeef; huivering; ontreddering; rilling; siddering; trilling; vibratie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beben beven; bibberen; rillen; schudden; sidderen; trillen bibberen; heen en weer bewegen; klappertanden; kleumen; koulijden; schudden
bibbern beven; bibberen; rillen; schudden; trillen
flimmern beven; sidderen flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; gloren; iets uitstralen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
frösteln beven; bibberen; rillen bibberen; klappertanden; kleumen; koulijden
schütteln beven; schudden; trillen hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten
vibrieren beven; bibberen; rillen; sidderen heen en weer bewegen; schudden; trillen; vibreren
zittern beven; bibberen; rillen; sidderen bibberen; klappertanden; kleumen; koulijden; trillen; vibreren; zinderen
zucken beven; bibberen; rillen; sidderen stuiptrekken; trillen; vibreren

Wiktionary: beven

beven
verb
  1. hard en heftig trillen
beven
verb
  1. sich durch äußere, physikalische Einwirkung erschüttern, heftig zittern, vibrieren
  2. kleine, unkontrollierte, wiederholte Hin- und Herbewegungen ausführen

Cross Translation:
FromToVia
beven zittern tremble — to shake
beven zittern; beben; schlottern; zucken trembler — Être agité de petites et fréquentes secousses. (Sens général)