Nederlands

Uitgebreide vertaling voor binnenkrijgen (Nederlands) in het Duits

binnenkrijgen:

binnenkrijgen werkwoord (krijg binnen, krijgt binnen, kreeg binnen, kregen binnen, binnengekregen)

  1. binnenkrijgen (opslokken; zwelgen)
    nehmen; verschlucken; hereinkriegen; genießen; schlucken; verschlingen; fressen; stopfen; verzehren; einstecken; futtern; schlingen; verspeisen; schwelgen; ätzen; vertilgen; auffressen; aufessen; hineinstopfen; bunkern; hinunterschlucken; hinunterschlingen
    • nehmen werkwoord (nehme, nimmst, nimmt, nahm, nahmet, genommen)
    • verschlucken werkwoord (verschlucke, verschluckst, verschluckt, verschluckte, verschlucktet, verschluckt)
    • hereinkriegen werkwoord (kriege herein, kriegst herein, kriegt herein, kriegte herein, kriegtet herein, hereingekriegt)
    • genießen werkwoord (genieße, genießt, genoß, genoßt, genossen)
    • schlucken werkwoord (schlucke, schluckst, schluckt, schluckte, schlucktet, geschluckt)
    • verschlingen werkwoord (verschlinge, verslingst, verslingt, verschlang, verschlangt, verschlungen)
    • fressen werkwoord (fresse, frißt, fraß, fraßt, gefressen)
    • stopfen werkwoord (stopfe, stopfst, stopft, stopfte, stopftet, gestopft)
    • verzehren werkwoord (verzehre, verzehrst, verzehrt, verzehrte, verzehrtet, verzehrt)
    • einstecken werkwoord (stecke ein, steckst ein, steckt ein, steckte ein, stecktet ein, eingesteckt)
    • futtern werkwoord (futtre, futterst, futtert, futterte, futtertet, gefuttert)
    • schlingen werkwoord (schlinge, schlingst, schlingt, schlang, schlangt, geschlungen)
    • verspeisen werkwoord (verspeise, verspeist, verspeiste, verspeistet, verspeist)
    • schwelgen werkwoord (schwelge, schwelgst, schwelgt, schwelgte, schwelgtet, geschwelgt)
    • ätzen werkwoord (ätze, ätzt, ätzte, ätztet, geätzt)
    • vertilgen werkwoord (vertilge, vertilgst, vertilgt, vertilgte, vertilgtet, vertilgt)
    • auffressen werkwoord (fresse auf, frißt auf, fraß auf, fraßt auf, aufgefressen)
    • aufessen werkwoord (esse auf, ißt auf, aß auf, aßt auf, aufgegessen)
    • hineinstopfen werkwoord (stopfe hinein, stopfst hinein, stopft hinein, stopfte hinein, stopftet hinein, hineingestopft)
    • bunkern werkwoord (bunkere, bunkerst, bunkert, bunkerte, bunkertet, gebunkert)
    • hinunterschlucken werkwoord (schlucke hinunter, schluckst hinunter, schluckt hinunter, schluckte hinunter, schlucktet hinunter, hinuntergeschluckt)
    • hinunterschlingen werkwoord (schlinge hinunter, schlingst hinunter, schlingt hinunter, schlang hinunter, schlangt hinunter, hinuntergeschlungen)

Conjugations for binnenkrijgen:

o.t.t.
  1. krijg binnen
  2. krijgt binnen
  3. krijgt binnen
  4. krijgen binnen
  5. krijgen binnen
  6. krijgen binnen
o.v.t.
  1. kreeg binnen
  2. kreeg binnen
  3. kreeg binnen
  4. kregen binnen
  5. kregen binnen
  6. kregen binnen
v.t.t.
  1. heb binnengekregen
  2. hebt binnengekregen
  3. heeft binnengekregen
  4. hebben binnengekregen
  5. hebben binnengekregen
  6. hebben binnengekregen
v.v.t.
  1. had binnengekregen
  2. had binnengekregen
  3. had binnengekregen
  4. hadden binnengekregen
  5. hadden binnengekregen
  6. hadden binnengekregen
o.t.t.t.
  1. zal binnenkrijgen
  2. zult binnenkrijgen
  3. zal binnenkrijgen
  4. zullen binnenkrijgen
  5. zullen binnenkrijgen
  6. zullen binnenkrijgen
o.v.t.t.
  1. zou binnenkrijgen
  2. zou binnenkrijgen
  3. zou binnenkrijgen
  4. zouden binnenkrijgen
  5. zouden binnenkrijgen
  6. zouden binnenkrijgen
diversen
  1. krijg binnen!
  2. krijgt binnen!
  3. binnengekregen
  4. binnenkrijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor binnenkrijgen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aufessen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen bikken; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; leegeten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zitten proppen
auffressen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zitten proppen
bunkern binnenkrijgen; opslokken; zwelgen oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen
einstecken binnenkrijgen; opslokken; zwelgen aannemen; aanvaarden; accepteren; afpakken; aftroggelen; bietsen; binnensteken; cadeau aannemen; gappen; grissen; inpikken; insteken; ontfutselen; op de bus doen; pikken; posten
fressen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen brassen; dineren; onbeschoft eten; onfatsoenlijk eten; oppeuzelen; opvreten; schransen; slempen; tafelen; uitgebreid eten; verorberen; verslinden; verzwelgen; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zwelgen
futtern binnenkrijgen; opslokken; zwelgen brassen; oppeuzelen; opvreten; schransen; slempen; verslinden; verzwelgen; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zwelgen
genießen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen amuseren; bikken; dineren; eten; genieten; genot hebben van; lekker eten; naar binnen werken; oppeuzelen; opvreten; savoureren; smikkelen; smullen; tafelen; uitgebreid eten; verslinden; verzwelgen
hereinkriegen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; ingaan
hineinstopfen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen bikken; binnenproppen; brassen; bunkeren; consumeren; eten; iemand instoppen; ineen duwen; inproppen; instoppen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; proppen; schransen; schrokken; slempen; tegoed doen; toedekken; tot zich nemen; verorberen; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zitten proppen; zwelgen
hinunterschlingen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen bikken; bunkeren; consumeren; doorslikken; eten; inslikken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zitten proppen
hinunterschlucken binnenkrijgen; opslokken; zwelgen bikken; bunkeren; consumeren; doorslikken; eten; inslikken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; ophopen; opkroppen; oppeuzelen; opstapelen; opvreten; schransen; schrokken; slikken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zitten proppen
nehmen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen nemen; pakken
schlingen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen deinen; golven; ineenvlechten; neerleggen; onderuit halen; opvreten; strengelen; verslinden; verzwelgen; vlechten
schlucken binnenkrijgen; opslokken; zwelgen aannemen; aanvaarden; accepteren; bikken; bunkeren; cadeau aannemen; consumeren; doorslikken; eten; incorporeren; inlijven; lurken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opnemen in groter geheel; schransen; schrokken; slikken; slurpen; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen; zuigen
schwelgen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen zwelgen
stopfen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen bikken; brassen; breeuwen; bunkeren; consumeren; dichten; eten; gaten dichten; gaten stoppen; ineen duwen; mazen; naar binnen werken; nuttigen; onbeschoft eten; opeten; proppen; schransen; schrokken; slempen; stoppen; tegoed doen; tot constipatie leiden; tot zich nemen; verorberen; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zitten proppen; zwelgen
verschlingen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen ineenvlechten; opvreten; verorberen; verslinden; vervlechten; verweven; verzwelgen
verschlucken binnenkrijgen; opslokken; zwelgen verbijten; verkroppen
verspeisen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen bikken; bunkeren; consumeren; eten; kluiven; knauwen; leegeten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen
vertilgen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen uitgommen; uitroeien; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; verdelgen; vlakken; wegvegen; wissen
verzehren binnenkrijgen; opslokken; zwelgen bikken; bunkeren; consumeren; doorleven; doorstaan; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; leegeten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verdragen; verduren; verorberen; verslinden; verteren; vreten; zitten proppen
ätzen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen etsen; graveren; inbijten; inetsen; invreten

Wiktionary: binnenkrijgen

binnenkrijgen
verb
  1. iets ongewild inslikken
  2. iets ontvangen, bijvoorbeeld per post

Cross Translation:
FromToVia
binnenkrijgen genesen; heilen; wiedererwerben; wiedererlangen; kassieren recouvrerretrouver, rentrer en possession ; acquérir de nouveau une chose qu’on perdre.