Nederlands

Uitgebreide vertaling voor corrigeren (Nederlands) in het Duits

corrigeren:

corrigeren werkwoord (corrigeer, corrigeert, corrigeerde, corrigeerden, gecorrigeerd)

  1. corrigeren (verbeteren)
    verbessern; korrigieren; aufbessern; berichtigen; bessern
    • verbessern werkwoord (verbessere, verbesserst, verbessert, verbesserte, verbessertet, verbessert)
    • korrigieren werkwoord (korrigiere, korrigierst, korrigiert, korrigierte, korrigiertet, korrigiert)
    • aufbessern werkwoord (bessere auf, besserst auf, bessert auf, besserte auf, bessertet auf, aufgebessert)
    • berichtigen werkwoord (berichtige, berichtigest, berichtiget, berichtigete, berichtigetet, berichtigt)
    • bessern werkwoord (bessere, besserst, bessert, besserte, bessertet, gebessert)
  2. corrigeren (verbeteren; herstellen; bijwerken; )
    korrigieren; verbessern; bessern; ergänzen; aufbessern; ausbessern; erneuern; vervollkommnen; ausbauen; berichtigen; abhelfen; renovieren
    • korrigieren werkwoord (korrigiere, korrigierst, korrigiert, korrigierte, korrigiertet, korrigiert)
    • verbessern werkwoord (verbessere, verbesserst, verbessert, verbesserte, verbessertet, verbessert)
    • bessern werkwoord (bessere, besserst, bessert, besserte, bessertet, gebessert)
    • ergänzen werkwoord (ergänze, ergänzt, ergänzte, ergänztet, ergänzt)
    • aufbessern werkwoord (bessere auf, besserst auf, bessert auf, besserte auf, bessertet auf, aufgebessert)
    • ausbessern werkwoord (bessere aus, besserst aus, bessert aus, besserte aus, bessertet aus, ausgebessert)
    • erneuern werkwoord (erneuere, erneuerst, erneuert, erneuerte, erneuertet, erneuert)
    • vervollkommnen werkwoord (vervollkomme, vervollkommst, vervollkommt, vervollkam, vervollkamt, vervollkommen)
    • ausbauen werkwoord (baue aus, baust aus, baut aus, baute aus, bautet aus, ausgebaut)
    • berichtigen werkwoord (berichtige, berichtigest, berichtiget, berichtigete, berichtigetet, berichtigt)
    • abhelfen werkwoord (helfe ab, hilfst ab, hilft ab, half ab, halft ab, abgeholfen)
    • renovieren werkwoord (renoviere, renovierst, renoviert, renovierte, renoviertet, renoviert)

Conjugations for corrigeren:

o.t.t.
  1. corrigeer
  2. corrigeert
  3. corrigeert
  4. corrigeren
  5. corrigeren
  6. corrigeren
o.v.t.
  1. corrigeerde
  2. corrigeerde
  3. corrigeerde
  4. corrigeerden
  5. corrigeerden
  6. corrigeerden
v.t.t.
  1. heb gecorrigeerd
  2. hebt gecorrigeerd
  3. heeft gecorrigeerd
  4. hebben gecorrigeerd
  5. hebben gecorrigeerd
  6. hebben gecorrigeerd
v.v.t.
  1. had gecorrigeerd
  2. had gecorrigeerd
  3. had gecorrigeerd
  4. hadden gecorrigeerd
  5. hadden gecorrigeerd
  6. hadden gecorrigeerd
o.t.t.t.
  1. zal corrigeren
  2. zult corrigeren
  3. zal corrigeren
  4. zullen corrigeren
  5. zullen corrigeren
  6. zullen corrigeren
o.v.t.t.
  1. zou corrigeren
  2. zou corrigeren
  3. zou corrigeren
  4. zouden corrigeren
  5. zouden corrigeren
  6. zouden corrigeren
en verder
  1. ben gecorrigeerd
  2. bent gecorrigeerd
  3. is gecorrigeerd
  4. zijn gecorrigeerd
  5. zijn gecorrigeerd
  6. zijn gecorrigeerd
diversen
  1. corrigeer!
  2. corrigeert!
  3. gecorrigeerd
  4. corrigerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor corrigeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abhelfen beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; renoveren; repareren; verbeteren verhelpen
aufbessern beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; renoveren; repareren; verbeteren afmaken; beteren; completeren; leven beteren; perfectioneren; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien
ausbauen beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; renoveren; repareren; verbeteren aanbouwen; afmaken; afwisselen; bijbouwen; completeren; expanderen; herzien; openen; perfectioneren; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; veranderen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; vervolledigen; vervolmaken; verwijden; verwisselen; volledig maken; voltooien; wijzigen
ausbessern beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; renoveren; repareren; verbeteren afmaken; completeren; fiksen; goedmaken; herstellen; innoveren; klusje opknappen; klussen; maken; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; perfectioneren; rechtzetten; repareren; vernieuwen; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien
berichtigen beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; renoveren; repareren; verbeteren afmaken; bewerken; completeren; herschrijven; hervormen; herzien; perfectioneren; rechtzetten; rectificeren; reformeren; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien
bessern beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; renoveren; repareren; verbeteren beteren; leven beteren
ergänzen beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; renoveren; repareren; verbeteren afmaken; completeren; perfectioneren; talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien
erneuern beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; renoveren; repareren; verbeteren aflossen; echoën; fiksen; goedmaken; herhalen; hernieuwen; herscheppen; herstellen; hervormen; in goede staat brengen; innoveren; kerk hervormen; maken; nabouwen; napraten; nazeggen; nieuw leven inblazen; opknappen; rechtzetten; reformeren; regenereren; remplaceren; renoveren; repareren; verbeteren; vernieuwen; vervangen; verversen; verwisselen; wederopbouwen
korrigieren beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; renoveren; repareren; verbeteren ding rechtzetten; hervormen; herzien; rechtzetten; rectificeren; reformeren
renovieren beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; renoveren; repareren; verbeteren hernieuwen; herstellen; in goede staat brengen; innoveren; opknappen; renoveren; verbeteren; vernieuwen
verbessern beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; renoveren; repareren; verbeteren aandrijven; aansporen; beter worden; beteren; leven beteren; opkalefateren; opknappen; opkrikken; oplappen; opvijzelen; opwekken; prikkelen; progressie maken; stimuleren; stroomlijnen; verbeteren; vooruitgang boeken
vervollkommnen beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; renoveren; repareren; verbeteren afmaken; compleet maken; completeren; perfectioneren; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien

Wiktionary: corrigeren

corrigeren
verb
  1. iets van fouten ontdoen
corrigeren
verb
  1. (transitiv) einen Fehler in (von) etwas (jemandem) berichtigen, eine Korrektur durchführen

Cross Translation:
FromToVia
corrigeren ausbessern; verbessern amend — to make better
corrigeren ausbessern; korrigieren; richtigstellen; berichtigen; nachregeln correct — To make something that was not valid become right
corrigeren korrigieren rectify — to correct or amend something
corrigeren wiederherstellen; berichtigen; korrigieren; verbessern redresser — Traductions à trier suivant le sens