Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. dobberen:
  2. dobber:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor dobberen (Nederlands) in het Duits

dobberen:

dobberen werkwoord (dobber, dobbert, dobberde, dobberden, gedobberd)

  1. dobberen
    schaukeln
    • schaukeln werkwoord (schaukele, schaukelst, schaukelt, schaukelte, schaukeltet, geschaukelt)

Conjugations for dobberen:

o.t.t.
  1. dobber
  2. dobbert
  3. dobbert
  4. dobberen
  5. dobberen
  6. dobberen
o.v.t.
  1. dobberde
  2. dobberde
  3. dobberde
  4. dobberden
  5. dobberden
  6. dobberden
v.t.t.
  1. heb gedobberd
  2. hebt gedobberd
  3. heeft gedobberd
  4. hebben gedobberd
  5. hebben gedobberd
  6. hebben gedobberd
v.v.t.
  1. had gedobberd
  2. had gedobberd
  3. had gedobberd
  4. hadden gedobberd
  5. hadden gedobberd
  6. hadden gedobberd
o.t.t.t.
  1. zal dobberen
  2. zult dobberen
  3. zal dobberen
  4. zullen dobberen
  5. zullen dobberen
  6. zullen dobberen
o.v.t.t.
  1. zou dobberen
  2. zou dobberen
  3. zou dobberen
  4. zouden dobberen
  5. zouden dobberen
  6. zouden dobberen
diversen
  1. dobber!
  2. dobbert!
  3. gedobberd
  4. dobberend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor dobberen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schaukeln dobberen afdekken; afruimen; deinen; flikken; golven; heen en weer zwaaien; iemand iets flikken; lappen; laten hobbelen; leveren; opruimen; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegelen; wiegen

Verwante woorden van "dobberen":


dobber:

dobber [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de dobber
    der Schwimmer

Vertaal Matrix voor dobber:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Schwimmer dobber drijvers

Verwante woorden van "dobber":

  • dobberen, dobbers, dobbertje, dobbertjes