Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. dralen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor dralen (Nederlands) in het Duits

dralen:

dralen werkwoord (draal, draalt, draalde, draalden, gedraald)

  1. dralen (blijven hangen; talmen)
    zögern
    • zögern werkwoord (zögere, zögerst, zögert, zögerte, zögertet, gezögert)
  2. dralen (talmen; hannesen; zeiken; )
    zügern; zweifeln; zaudern
    • zügern werkwoord
    • zweifeln werkwoord (zweifele, zweifelst, zweifelt, zweifelte, zweifeltet, gezweifelt)
    • zaudern werkwoord (zaudere, zauderst, zaudert, zauderte, zaudertet, gezaudert)
  3. dralen (treuzelen; talmen; drentelen; teuten)
    trödeln; faulenzen; zögern; verzögern
    • trödeln werkwoord (trödele, trödelst, trödelt, trödelte, trödeltet, getrödelt)
    • faulenzen werkwoord (faulenze, faulenzt, faulenzte, faulenztet, gefaulenzt)
    • zögern werkwoord (zögere, zögerst, zögert, zögerte, zögertet, gezögert)
    • verzögern werkwoord (verzögere, verzögerst, verzögert, verzögerte, verzögertet, verzögert)

Conjugations for dralen:

o.t.t.
  1. draal
  2. draalt
  3. draalt
  4. dralen
  5. dralen
  6. dralen
o.v.t.
  1. draalde
  2. draalde
  3. draalde
  4. draalden
  5. draalden
  6. draalden
v.t.t.
  1. heb gedraald
  2. hebt gedraald
  3. heeft gedraald
  4. hebben gedraald
  5. hebben gedraald
  6. hebben gedraald
v.v.t.
  1. had gedraald
  2. had gedraald
  3. had gedraald
  4. hadden gedraald
  5. hadden gedraald
  6. hadden gedraald
o.t.t.t.
  1. zal dralen
  2. zult dralen
  3. zal dralen
  4. zullen dralen
  5. zullen dralen
  6. zullen dralen
o.v.t.t.
  1. zou dralen
  2. zou dralen
  3. zou dralen
  4. zouden dralen
  5. zouden dralen
  6. zouden dralen
diversen
  1. draal!
  2. draalt!
  3. gedraald
  4. dralend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor dralen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
faulenzen dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen
trödeln dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen banjeren; drentelen; druilen; etteren; flaneren; griepen; klieren; lanterfanten; luieren; lummelen; miezeren; nietsdoen; niksen; rondhangen; sjokken; slenteren; voortsukkelen; zeiken
verzögern dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen aarzelen; dubben; ophouden; rekken; talmen; temporiseren; vertragen; weifelen
zaudern aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dubben; rekken; talmen; temporiseren; vertragen; weifelen
zweifeln aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dubben; onzeker zijn; talmen; twijfelen; weifelen
zögern blijven hangen; dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen aarzelen; blijven; dubben; niet veranderen; rekken; talmen; temporiseren; twijfelen; vertragen; weifelen
zügern aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zögern aarzelend; halfslachtig; schoorvoetend; wankelmoedig; weifelend