Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. flatteren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor flatteren (Nederlands) in het Duits

flatteren:

flatteren werkwoord (flatteer, flatteert, flatteerde, flatteerden, geflatteerd)

  1. flatteren (goed staan)
  2. flatteren (stroop om de mond smeren; vleien; kruipen; flikflooien; vlemen)
    schmeicheln; flattieren; Honig um den Bart schmieren; schwänzeln
    • schmeicheln werkwoord (schmeichele, schmeichelst, schmeichelt, schmeichelte, schmeicheltet, geschmeichet)
    • flattieren werkwoord (flattiere, flattierst, flattiert, flattierte, flattiertet, flattiert)
    • schwänzeln werkwoord (schwänzele, schwänzelst, schwänzelt, schwänzelte, schwänzeltet, geschwänzelt)

Conjugations for flatteren:

o.t.t.
  1. flatteer
  2. flatteert
  3. flatteert
  4. flatteren
  5. flatteren
  6. flatteren
o.v.t.
  1. flatteerde
  2. flatteerde
  3. flatteerde
  4. flatteerden
  5. flatteerden
  6. flatteerden
v.t.t.
  1. heb geflatteerd
  2. hebt geflatteerd
  3. heeft geflatteerd
  4. hebben geflatteerd
  5. hebben geflatteerd
  6. hebben geflatteerd
v.v.t.
  1. had geflatteerd
  2. had geflatteerd
  3. had geflatteerd
  4. hadden geflatteerd
  5. hadden geflatteerd
  6. hadden geflatteerd
o.t.t.t.
  1. zal flatteren
  2. zult flatteren
  3. zal flatteren
  4. zullen flatteren
  5. zullen flatteren
  6. zullen flatteren
o.v.t.t.
  1. zou flatteren
  2. zou flatteren
  3. zou flatteren
  4. zouden flatteren
  5. zouden flatteren
  6. zouden flatteren
en verder
  1. ben geflatteerd
  2. bent geflatteerd
  3. is geflatteerd
  4. zijn geflatteerd
  5. zijn geflatteerd
  6. zijn geflatteerd
diversen
  1. flatteer!
  2. flatteert!
  3. geflatteerd
  4. flatterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor flatteren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Honig um den Bart schmieren flatteren; flikflooien; kruipen; stroop om de mond smeren; vleien; vlemen flemen; flikflooien
flattieren flatteren; flikflooien; kruipen; stroop om de mond smeren; vleien; vlemen afkleden
gut aussehen flatteren; goed staan
gut stehen flatteren; goed staan
schmeicheln flatteren; flikflooien; kruipen; stroop om de mond smeren; vleien; vlemen flemen; flikflooien; lief doen; opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren
schwänzeln flatteren; flikflooien; kruipen; stroop om de mond smeren; vleien; vlemen flemen; flikflooien; kwispelen; kwispelstaarten

Wiktionary: flatteren

flatteren
verb
  1. Urkunden oder Nachrichten für seine Zwecke verändern bzw. verfälschen

Cross Translation:
FromToVia
flatteren verschönern; schöner machen embellir — transitif|fr rendre plus beau.