Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gehecht (Nederlands) in het Duits

gehecht:

gehecht bijvoeglijk naamwoord

  1. gehecht (verknocht)
    etwas zugetan sein; an etwas hängend

Vertaal Matrix voor gehecht:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
an etwas hängend gehecht; verknocht
etwas zugetan sein gehecht; verknocht

Verwante woorden van "gehecht":


Wiktionary: gehecht


Cross Translation:
FromToVia
gehecht anhänglich; ergeben; zugetan; hingebungsvoll affectueux — Qui montre de l’affection, de l’amour.

hechten:

hechten werkwoord (hecht, hechtte, hechtten, gehecht)

  1. hechten (vastnaaien)
    klammern; heften
    • klammern werkwoord (klammere, klammerst, klammert, klammerte, klammertet, geklammert)
    • heften werkwoord (hefte, heftest, heftet, heftete, heftetet, geheftet)
  2. hechten (aanhechten; bevestigen)
    klammern; heften; anheften; festheften
    • klammern werkwoord (klammere, klammerst, klammert, klammerte, klammertet, geklammert)
    • heften werkwoord (hefte, heftest, heftet, heftete, heftetet, geheftet)
    • anheften werkwoord (hefte an, heftest an, heftet an, heftete an, heftetet an, angeheftet)
    • festheften werkwoord (hefte fest, heftest fest, heftet fest, heftete fest, heftetet fest, festgeheftet)
  3. hechten (vastlijmen; vasthechten; lijmen; vastplakken; opplakken)
    aufkleben; ankleben; heften; festkleben; festheften; anheften
    • aufkleben werkwoord (klebe auf, klebst auf, klebt auf, klebte auf, klebtet auf, aufgeklebt)
    • ankleben werkwoord (klebe an, klebst an, klebt an, klebte an, klebtet an, angeklebt)
    • heften werkwoord (hefte, heftest, heftet, heftete, heftetet, geheftet)
    • festkleben werkwoord (klebe fest, klebst fest, klebt fest, klebte fest, klebtet fest, festgeklebt)
    • festheften werkwoord (hefte fest, heftest fest, heftet fest, heftete fest, heftetet fest, festgeheftet)
    • anheften werkwoord (hefte an, heftest an, heftet an, heftete an, heftetet an, angeheftet)

Conjugations for hechten:

o.t.t.
  1. hecht
  2. hecht
  3. hecht
  4. hechten
  5. hechten
  6. hechten
o.v.t.
  1. hechtte
  2. hechtte
  3. hechtte
  4. hechtten
  5. hechtten
  6. hechtten
v.t.t.
  1. heb gehecht
  2. hebt gehecht
  3. heeft gehecht
  4. hebben gehecht
  5. hebben gehecht
  6. hebben gehecht
v.v.t.
  1. had gehecht
  2. had gehecht
  3. had gehecht
  4. hadden gehecht
  5. hadden gehecht
  6. hadden gehecht
o.t.t.t.
  1. zal hechten
  2. zult hechten
  3. zal hechten
  4. zullen hechten
  5. zullen hechten
  6. zullen hechten
o.v.t.t.
  1. zou hechten
  2. zou hechten
  3. zou hechten
  4. zouden hechten
  5. zouden hechten
  6. zouden hechten
en verder
  1. ben gehecht
  2. bent gehecht
  3. is gehecht
  4. zijn gehecht
  5. zijn gehecht
  6. zijn gehecht
diversen
  1. hecht!
  2. hecht!
  3. gehecht
  4. hechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor hechten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klammern hechting; vasthechting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anheften aanhechten; bevestigen; hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken aanspelden; bevestigen; ergens aan bevestigen; vastmaken; vastzetten
ankleben hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aaneen plakken; aaneenplakken; aankleven; aanlijmen; iets vastkleven; kleven; klitten; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
aufkleben hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken
festheften aanhechten; bevestigen; hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken aanhechten; bevestigen; ergens aan bevestigen; nieten; pinnen; spelden; vastmaken; vastnieten; vastpinnen; vastprikken; vastspelden; vastzetten
festkleben hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aaneen plakken; aaneenplakken; aankleven; aanlijmen; iets vastkleven; kleven; klitten; lijmen; plakken; samenplakken; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
heften aanhechten; bevestigen; hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastnaaien; vastplakken aan elkaar kleven; aaneenplakken; aanhechten; aanleggen; aanmeren; afmeren; bevestigen; ergens aan bevestigen; klitten; meren; nieten; opprikken; plakken; vastbinden; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastmeren; vastnieten; vastplakken; vastzetten; verbinden; verzekeren
klammern aanhechten; bevestigen; hechten; vastnaaien klampen; klemmen; klinken; knellen; omklemmen; vastklinken

Wiktionary: hechten


Cross Translation:
FromToVia
hechten heften; anheften append — To hang or attach to, as by a string
hechten nähen; vernähen suture — to sew up or join by means of a suture
hechten kleben; leimen collerjoindre et faire tenir deux choses ensemble avec de la colle.