Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. gehechtheid:
  2. gehecht:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gehechtheid (Nederlands) in het Duits

gehechtheid:

gehechtheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de gehechtheid (verknochtheid; affectie; aanhankelijkheid)
    die Anhänglichkeit; die Hingebung; die Treue

Vertaal Matrix voor gehechtheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anhänglichkeit aanhankelijkheid; affectie; gehechtheid; verknochtheid
Hingebung aanhankelijkheid; affectie; gehechtheid; verknochtheid devotie; drift; genegenheid; genoegen; genot; ijver; inzet; lust; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; wellust; zorgzaamheid
Treue aanhankelijkheid; affectie; gehechtheid; verknochtheid devotie; genegenheid; getrouwheid; ijver; inzet; loyaliteit; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; trouwhartigheid; zorgzaamheid

Verwante woorden van "gehechtheid":


gehecht:

gehecht bijvoeglijk naamwoord

  1. gehecht (verknocht)
    etwas zugetan sein; an etwas hängend

Vertaal Matrix voor gehecht:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
an etwas hängend gehecht; verknocht
etwas zugetan sein gehecht; verknocht

Verwante woorden van "gehecht":


Wiktionary: gehecht


Cross Translation:
FromToVia
gehecht anhänglich; ergeben; zugetan; hingebungsvoll affectueux — Qui montre de l’affection, de l’amour.