Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gepresenteerd (Nederlands) in het Duits

gepresenteerd:

gepresenteerd bijvoeglijk naamwoord

  1. gepresenteerd
    presentiert; ausgegeben

Vertaal Matrix voor gepresenteerd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausgegeben gepresenteerd besteed; gespendeerd; uitgegeven; verstrekt
presentiert gepresenteerd

presenteren:

presenteren werkwoord (presenteer, presenteert, presenteerde, presenteerden, gepresenteerd)

  1. presenteren (laten zien; tonen; vertonen)
    präsentieren; sehen lassen; zeigen; aufweisen; vorzeigen; beweisen; nachweisen; erweisen; darbieten; belegen; vorweisen
    • präsentieren werkwoord (präsentiere, präsentierst, präsentiert, präsentierte, präsentiertet, präsentiert)
    • sehen lassen werkwoord
    • zeigen werkwoord (zeige, zeigst, zeigt, zog, zogt, gezogen)
    • aufweisen werkwoord (weise auf, weist auf, wies auf, wiest auf, aufgewiesen)
    • vorzeigen werkwoord (zeige vor, zeigst vor, zeigt vor, zog vor, zogt vor, vorgezogen)
    • beweisen werkwoord (beweise, beweist, bewies, bewiest, bewiesen)
    • nachweisen werkwoord (weise nach, weisest nach, weist nach, wies nach, wieset nach, nachgewiesen)
    • erweisen werkwoord (erweise, erweist, erwies, erwiest, erwiesen)
    • darbieten werkwoord (biete dar, bietest dar, bietet dar, bot dar, botet dar, dargeboten)
    • belegen werkwoord (belege, belegst, belegt, belegte, belegtet, belegt)
    • vorweisen werkwoord (weise vor, weist vor, wiest vor, wies vor, vorgewiesen)
  2. presenteren (tonen; voorleggen; laten zien; offreren; aanbieden)
    präsentieren; vorzeigen; zeigen; anbieten; vorstellen; vorführen; darbieten; feilbieten
    • präsentieren werkwoord (präsentiere, präsentierst, präsentiert, präsentierte, präsentiertet, präsentiert)
    • vorzeigen werkwoord (zeige vor, zeigst vor, zeigt vor, zog vor, zogt vor, vorgezogen)
    • zeigen werkwoord (zeige, zeigst, zeigt, zog, zogt, gezogen)
    • anbieten werkwoord (biete an, bietest an, bietet an, bot an, botet an, angeboten)
    • vorstellen werkwoord (stelle vor, stellst vor, stellt vor, stellte vor, stelltet vor, vorgestellt)
    • vorführen werkwoord (führe vor, führst vor, führt vor, führte vor, führtet vor, vorgeführt)
    • darbieten werkwoord (biete dar, bietest dar, bietet dar, bot dar, botet dar, dargeboten)
    • feilbieten werkwoord (feilbiete, feilbietest, feilbietet, feilbot, feilbotet, feilgeboten)
  3. presenteren (offreren; aanbieden)
    offerieren; anbieten; präsentieren
    • offerieren werkwoord
    • anbieten werkwoord (biete an, bietest an, bietet an, bot an, botet an, angeboten)
    • präsentieren werkwoord (präsentiere, präsentierst, präsentiert, präsentierte, präsentiertet, präsentiert)

Conjugations for presenteren:

o.t.t.
  1. presenteer
  2. presenteert
  3. presenteert
  4. presenteren
  5. presenteren
  6. presenteren
o.v.t.
  1. presenteerde
  2. presenteerde
  3. presenteerde
  4. presenteerden
  5. presenteerden
  6. presenteerden
v.t.t.
  1. heb gepresenteerd
  2. hebt gepresenteerd
  3. heeft gepresenteerd
  4. hebben gepresenteerd
  5. hebben gepresenteerd
  6. hebben gepresenteerd
v.v.t.
  1. had gepresenteerd
  2. had gepresenteerd
  3. had gepresenteerd
  4. hadden gepresenteerd
  5. hadden gepresenteerd
  6. hadden gepresenteerd
o.t.t.t.
  1. zal presenteren
  2. zult presenteren
  3. zal presenteren
  4. zullen presenteren
  5. zullen presenteren
  6. zullen presenteren
o.v.t.t.
  1. zou presenteren
  2. zou presenteren
  3. zou presenteren
  4. zouden presenteren
  5. zouden presenteren
  6. zouden presenteren
en verder
  1. ben gepresenteerd
  2. bent gepresenteerd
  3. is gepresenteerd
  4. zijn gepresenteerd
  5. zijn gepresenteerd
  6. zijn gepresenteerd
diversen
  1. presenteer!
  2. presenteert!
  3. gepresenteerd
  4. presenterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor presenteren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anbieten aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen aanbieden; aanreiken; geven; huis-aan-huis-verkopen; indienen; leuren; venten
aufweisen laten zien; presenteren; tonen; vertonen
belegen laten zien; presenteren; tonen; vertonen aantonen; bewijzen; boekstaven; staven; te boek stellen; toewijzen
beweisen laten zien; presenteren; tonen; vertonen aantonen; bewijzen; nagaan; staven; verifieren; zekerstellen
darbieten aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; vertonen; voorleggen aanbieden; aanreiken; etaleren; figureren; geven; tentoonstellen; tonen; uitstallen
erweisen laten zien; presenteren; tonen; vertonen aantonen; betonen; betuigen; bewaarheid worden; bewijzen; blijken; doneren; geven; nagaan; schenken; staven; uitkomen; verifieren; zekerstellen
feilbieten aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen huis-aan-huis-verkopen; leuren; venten; verhandelen; verkopen
nachweisen laten zien; presenteren; tonen; vertonen aantonen; bewijzen; nagaan; staven; verifieren; zekerstellen
offerieren aanbieden; offreren; presenteren
präsentieren aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; vertonen; voorleggen aanbieden; aanreiken; exposeren; geven; tentoonstellen; tonen; vertonen
sehen lassen laten zien; presenteren; tonen; vertonen
vorführen aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen etaleren; exposeren; openbaren; tentoonstellen; tonen; uitstallen; vertonen; zich uiten
vorstellen aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen inleiden; openen; tentoonstellen
vorweisen laten zien; presenteren; tonen; vertonen aantonen; bewijzen; etaleren; nagaan; openbaren; staven; tentoonstellen; ter overweging geven; tonen; uitstallen; verifieren; voorleggen; zekerstellen; zich uiten
vorzeigen aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; vertonen; voorleggen aantonen; bewijzen; etaleren; exposeren; getuigen van; laten blijken; laten zien; nagaan; staven; tentoonstellen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; uitstallen; verifieren; vertonen; voordedaghalen; zekerstellen
zeigen aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; vertonen; voorleggen aanwijzen; exposeren; getuigen van; geuren; laten blijken; laten zien; pralen; pronken; te kijk lopen met; tentoonspreiden; tentoonstellen; tonen; uitstallen; vertonen
- aanbieden

Synoniemen voor "presenteren":


Verwante definities voor "presenteren":

  1. laten weten dat hij iets kan krijgen1
    • mag ik u een sigaret presenteren?1
  2. het inleiden of leiden van een programma1
    • het journaal wordt gepresenteerd door Harmen Siezen1

Wiktionary: presenteren

presenteren
verb
  1. op een goed voorbereide wijze aanbieden aan anderen
presenteren
verb
  1. (reflexiv) sich beziehungsweise seine Dienste für einen bestimmten Zweck zur Verfügung stellen; in Betracht kommen

Cross Translation:
FromToVia
presenteren vorschlagen; anbieten offer — propose
presenteren anbieten offer — place at disposal
presenteren präsentieren; vorlegen present — bring into the presence of
presenteren aufführen; bieten; anbieten; darstellen; vorstellen; vorlegen; präsentieren présenter — Traductions à trier suivant le sens