Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gerust (Nederlands) in het Duits

gerust:

gerust bijvoeglijk naamwoord

  1. gerust (zorgeloos; luchthartig; onbesuisd; onbezorgd; onbekommerd)
    unbekümmert; ruhig; leicht; locker; luftig; sorglos; unbesorgt; sorgenlos; unaufmerksam; unachtsam; ungerührt; gelassen; ausgelassen; nachlässig; spielerisch; gedankenlos
  2. gerust (rustig)
    unbesorgt

Vertaal Matrix voor gerust:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
nachlässig slordig maken
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leicht gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos aangenaam; comfortabel; eenvoudig; gemakkelijk; geriefelijk; grif; grifweg; in een handomdraai; licht; lichtwegend; makkelijk; met gemak; moeiteloos; niet moeilijk; nuttig; practisch; simpel; vanzelf; vlot; zonder moeite
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausgelassen gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; druk; drukpratend; fideel; fleurig; geanimeerd; geestig; goed geluimd; grappig; humoristisch; jolig; kleurig; kluchtig; koddig; komiek; komisch; kwiek; leuk; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; roezemoezig; speels; stoeiziek; uitbundig; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; welgestemd; zonnig
gedankenlos gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos absent; achteloos; afwezig; behalve; gedachteloos; naast; nalatig; onbedacht; onberaden; onbesuisd; onbewust; ondoordacht; ongeacht; ongefundeerd; ongegrond; ongemotiveerd; onnadenkend; onopzettelijk; onwillekeurig; overhaast; overijld; redeloos; verstandeloos; voorbarig; werktuiglijk; zonder erbij na te denken; zonder grond; zonder verstand
gelassen gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos bedaard; beheerst; evenwichtig; geduldig; gelaten; gelijkmoedig; in evenwicht; kalm; kalm afwachtend; koelbloedig; lankmoedig; lijdzaam; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; onbewogen; ongebruikt; ongeopend; onverschillig; onverzwakt; rustig; stoïcijns
locker gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos los; losbandig; niet vast; tuchteloos; verplaatsbaar; verschuifbaar
luftig gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos
nachlässig gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos dellerig; haveloos; lijzig; log; loom; morsig; nalatig; onachtzaam; ongeregeld; onordelijk; ordeloos; ranzig; rommelig; sletterig; slodderig; slonzig; slordig; viezig; voddig; vunzig; wanordelijk
ruhig gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos akkertje; bedaard; behaaglijk; gedeisd; gelijkmoedig; geluidloos; gemak; kalm; kalmaan; kalmpjes; onbewogen; rustig; rustig aan; rustigjes; senang; sereen; stil; stilletjes aan; zonder geluid
sorgenlos gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos
sorglos gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos door elkaar; dooreen; haveloos; lichthartig; morsig; nonchalant; ranzig; slodderig; slonzig; viezig; voddig; vunzig
spielerisch gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos losjes; luchthartig; luchtig; speels
unachtsam gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos door elkaar; dooreen; onachtzaam
unaufmerksam gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos onaandachtig; onattent; ongeconcentreerd; onoplettend
unbekümmert gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos
unbesorgt gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; rustig; zorgeloos
ungerührt gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos indifferent; koel; koelbloedig; koud; laconiek; lauw; onaangebroken; onaangedaan; onaangeroerd; onaangetast; onberoerd; onbewogen; ongebruikt; ongefundeerd; ongegrond; ongemotiveerd; ongeopend; ongevoelig; ongeïnteresseerd; onverschillig; zonder grond

Verwante woorden van "gerust":


Verwante definities voor "gerust":

  1. rustig omdat je niet bang hoeft te zijn1
    • hij ging gerust slapen1
  2. zonder bezwaar1
    • kom gerust eens koffiedrinken!1

Wiktionary: gerust


Cross Translation:
FromToVia
gerust ruhig; gelassen; gemütlich; still; fromm; sanft tranquille — Qui est paisible, calme, sans agitation.

gerust vorm van rusten:

rusten werkwoord (rust, rustte, rustten, gerust)

  1. rusten (uitrusten; relaxen; verpozen)
    ausruhen; sich ausruhen; ruhen; sich erholen; pausieren
    • ausruhen werkwoord
    • sich ausruhen werkwoord (ruhe mich aus, ruhst dich aus, ruht sich aus, ruhte sich aus, ruhtet euch aus, sich ausgeruht)
    • ruhen werkwoord (ruhe, ruhst, ruht, ruhte, ruhtet, geruht)
    • sich erholen werkwoord (erhole mich, erholst dich, erholt sich, erholte sich, erholtet euch, sich erholt)
    • pausieren werkwoord (pausiere, pausierst, pausiert, pausierte, pausiertet, pausiert)

Conjugations for rusten:

o.t.t.
  1. rust
  2. rust
  3. rust
  4. rusten
  5. rusten
  6. rusten
o.v.t.
  1. rustte
  2. rustte
  3. rustte
  4. rustten
  5. rustten
  6. rustten
v.t.t.
  1. heb gerust
  2. hebt gerust
  3. heeft gerust
  4. hebben gerust
  5. hebben gerust
  6. hebben gerust
v.v.t.
  1. had gerust
  2. had gerust
  3. had gerust
  4. hadden gerust
  5. hadden gerust
  6. hadden gerust
o.t.t.t.
  1. zal rusten
  2. zult rusten
  3. zal rusten
  4. zullen rusten
  5. zullen rusten
  6. zullen rusten
o.v.t.t.
  1. zou rusten
  2. zou rusten
  3. zou rusten
  4. zouden rusten
  5. zouden rusten
  6. zouden rusten
diversen
  1. rust!
  2. rust!
  3. gerust
  4. rustend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor rusten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausruhen relaxen; rusten; uitrusten; verpozen
pausieren relaxen; rusten; uitrusten; verpozen pauzeren
ruhen relaxen; rusten; uitrusten; verpozen
sich ausruhen relaxen; rusten; uitrusten; verpozen
sich erholen relaxen; rusten; uitrusten; verpozen bekomen; opfrissen; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen; zich hervinden

Wiktionary: rusten

rusten
verb
  1. werk of andere activiteit staken om het lichaam in staat te stellen weer op krachten te komen

Cross Translation:
FromToVia
rusten ruhen rest — intransitive: take repose
rusten ausruhen; entspannen reposer — Cesser de travailler, d’agir, d’être en mouvement, pour faire disparaître la fatigue.