Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. gevestigd zijn:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gevestigd zijn (Nederlands) in het Duits

gevestigd zijn:

gevestigd zijn werkwoord (ben gevestigd, bent gevestigd, is gevestigd, was gevestigd, waren gevestigd, gevestigd geweest)

  1. gevestigd zijn (zetelen; resideren; gezeten zijn)
    seinen Sitz haben; sitzen; residieren; leben
    • seinen Sitz haben werkwoord
    • sitzen werkwoord (sitze, sitzt, saß, saßt, gesessen)
    • residieren werkwoord (residiere, residierst, residiert, residierte, residiertet, residiert)
    • leben werkwoord (lebe, lebst, lebt, lebte, lebtet, gelebt)

Conjugations for gevestigd zijn:

o.t.t.
  1. ben gevestigd
  2. bent gevestigd
  3. is gevestigd
  4. zijn gevestigd
  5. zijn gevestigd
  6. zijn gevestigd
o.v.t.
  1. was gevestigd
  2. was gevestigd
  3. was gevestigd
  4. waren gevestigd
  5. waren gevestigd
  6. waren gevestigd
v.t.t.
  1. ben gevestigd geweest
  2. bent gevestigd geweest
  3. is gevestigd geweest
  4. zijn gevestigd geweest
  5. zijn gevestigd geweest
  6. zijn gevestigd geweest
v.v.t.
  1. was gevestigd geweest
  2. was gevestigd geweest
  3. was gevestigd geweest
  4. waren gevestigd geweest
  5. waren gevestigd geweest
  6. waren gevestigd geweest
o.t.t.t.
  1. zal gevestigd zijn
  2. zult gevestigd zijn
  3. zal gevestigd zijn
  4. zullen gevestigd zijn
  5. zullen gevestigd zijn
  6. zullen gevestigd zijn
o.v.t.t.
  1. zou gevestigd zijn
  2. zou gevestigd zijn
  3. zou gevestigd zijn
  4. zouden gevestigd zijn
  5. zouden gevestigd zijn
  6. zouden gevestigd zijn
diversen
  1. ben gevestigd!
  2. gevestigd geweest
  3. gevestigd zijnd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor gevestigd zijn:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leben gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; zetelen accommoderen; bestaan; existeren; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; leven; logeren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen; resideren; verblijven; wonen; zijn
residieren gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; zetelen bewonen; resideren; verblijfplaats hebben
seinen Sitz haben gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; zetelen
sitzen gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; zetelen zitten

Wiktionary: gevestigd zijn


Cross Translation:
FromToVia
gevestigd zijn wohnen; bewohnen; leben; hausen habiter — Faire sa demeure,... (Sens général).
gevestigd zijn wohnen; hausen loger — Séjourner, avoir sa demeure habituelle ou temporaire dans un logis

Verwante vertalingen van gevestigd zijn