Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. hekelen:
  2. hekel:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor hekelen (Nederlands) in het Duits

hekelen:

hekelen werkwoord (hekel, hekelt, hekelde, hekelden, gehekeld)

  1. hekelen
    anprangern; verteufeln; kritisieren; verketzern; beanstanden; bemängeln; bemäkeln
    • anprangern werkwoord (prangere an, prangerst an, prangert an, prangerte an, prangertet an, angeprangert)
    • verteufeln werkwoord (verteufele, verteufelst, verteufelt, verteufelte, verteufeltet, verteufelt)
    • kritisieren werkwoord (kritisiere, kritisierst, kritisiert, kritisierte, kritisiertet, kritisiert)
    • verketzern werkwoord
    • beanstanden werkwoord (beanstande, beanstandest, beanstandet, beanstandete, beanstandetet, beangestandet)
    • bemängeln werkwoord (bemängele, bemängelst, bemängelt, bemängelte, bemängeltet, bemängelt)
    • bemäkeln werkwoord (bemäkele, bemäkelst, bemäkelt, bemäkelte, bemäkeltet, bemäkelt)

Conjugations for hekelen:

o.t.t.
  1. hekel
  2. hekelt
  3. hekelt
  4. hekelen
  5. hekelen
  6. hekelen
o.v.t.
  1. hekelde
  2. hekelde
  3. hekelde
  4. hekelden
  5. hekelden
  6. hekelden
v.t.t.
  1. heb gehekeld
  2. hebt gehekeld
  3. heeft gehekeld
  4. hebben gehekeld
  5. hebben gehekeld
  6. hebben gehekeld
v.v.t.
  1. had gehekeld
  2. had gehekeld
  3. had gehekeld
  4. hadden gehekeld
  5. hadden gehekeld
  6. hadden gehekeld
o.t.t.t.
  1. zal hekelen
  2. zult hekelen
  3. zal hekelen
  4. zullen hekelen
  5. zullen hekelen
  6. zullen hekelen
o.v.t.t.
  1. zou hekelen
  2. zou hekelen
  3. zou hekelen
  4. zouden hekelen
  5. zouden hekelen
  6. zouden hekelen
en verder
  1. ben gehekeld
  2. bent gehekeld
  3. is gehekeld
  4. zijn gehekeld
  5. zijn gehekeld
  6. zijn gehekeld
diversen
  1. hekel!
  2. hekelt!
  3. gehekeld
  4. hekelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor hekelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anprangern hekelen afkraken; katten; kraken; kritiseren
beanstanden hekelen aanmerking maken; afkeuren; afkraken; bediscussiëren; bepraten; bespreken; bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; doorpraten; doorspreken; een klacht indienen; eisen; katten; klagen; kraken; kritiseren; ongeschikt verklaren; praten over; reclameren; vitten; zeuren; zich beklagen; zijn beklag indienen
bemäkeln hekelen afkraken; katten; kraken; kritiseren
bemängeln hekelen afkraken; bedillen; betuttelen; katten; kraken; kritiseren; vitten
kritisieren hekelen afkraken; bekritiseren; beoordelen; fel bekritiseren; goed- of afkeuren; katten; kraken; kritiseren; neerhalen; omlaaghalen; vitten
verketzern hekelen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verketteren; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
verteufeln hekelen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden

Verwante woorden van "hekelen":


Wiktionary: hekelen

hekelen
verb
  1. vlasvezels van de laatste aanhangsels ontdoen

Cross Translation:
FromToVia
hekelen kritisieren criticise — to find fault
hekelen verspotten taunt — to make fun of (someone); to goad into responding
hekelen peitschen fustigerfrapper à coups de verges.

hekel:

hekel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de hekel (antipathie; aversie; afkeer; tegenzin; weerzin)
    die Widerwille; die Antipathie

Vertaal Matrix voor hekel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Antipathie afkeer; antipathie; aversie; hekel; tegenzin; weerzin
Widerwille afkeer; antipathie; aversie; hekel; tegenzin; weerzin afgrijzen; gruwel; gruwen; iets wat afschuw opwekt; onwil; verschrikking; walging; weerspannigheid; weerzin

Verwante woorden van "hekel":


Wiktionary: hekel

hekel
noun
  1. ohne Plural: starker körperlicher Abscheu
  2. regional, landschaftlich unterschiedliches Genus: eine starke Abneigung gegen jemanden oder etwas

Cross Translation:
FromToVia
hekel Abneigung; Antipathie; Wiederwillen; Wiederwille antipathie — Aversion, répugnance naturelle et non raisonnée pour quelqu’un, pour quelque chose