Nederlands

Uitgebreide vertaling voor inrichten (Nederlands) in het Duits

inrichten:

inrichten werkwoord (richt in, richtte in, richtten in, ingericht)

  1. inrichten (installeren)
    einrichten; installieren; errichten; einsetzen; aufstellen; aufbauen; bauen; festlegen; erbauen
    • einrichten werkwoord (richte ein, richtest ein, richtet ein, richtete ein, richtetet ein, eingerichtet)
    • installieren werkwoord (installiere, installierst, installiert, installierte, installiertet, installiert)
    • errichten werkwoord (errichte, errichtest, errichtet, errichtete, errichtetet, errichtet)
    • einsetzen werkwoord (setze ein, setzt ein, setzte ein, setztet ein, eingesetzt)
    • aufstellen werkwoord (stelle auf, stellst auf, stellt auf, stellte auf, stelltet auf, aufgestellt)
    • aufbauen werkwoord (baue auf, baust auf, baut auf, baute auf, bautet auf, aufgebaut)
    • bauen werkwoord (baue, baust, baut, baute, bautet, gebaut)
    • festlegen werkwoord (lege fest, legst fest, legt fest, legte fest, legtet fest, festgelegt)
    • erbauen werkwoord (erbaue, erbaust, erbaut, erbaute, erbautet, erbaut)
  2. inrichten (meubileren)
    ausstatten; einrichten; möblieren
    • ausstatten werkwoord (statte aus, stattest aus, stattet aus, stattete aus, stattetet aus, ausgestattet)
    • einrichten werkwoord (richte ein, richtest ein, richtet ein, richtete ein, richtetet ein, eingerichtet)
    • möblieren werkwoord (möbliere, möblierst, möbliert, möblierte, möbliertet, möbliert)
  3. inrichten
    bereitstellen
    • bereitstellen werkwoord (stelle bereit, stellst bereit, stellt bereit, stellte bereit, stelltet bereit, bereitgestellt)

Conjugations for inrichten:

o.t.t.
  1. richt in
  2. richt in
  3. richt in
  4. richten in
  5. richten in
  6. richten in
o.v.t.
  1. richtte in
  2. richtte in
  3. richtte in
  4. richtten in
  5. richtten in
  6. richtten in
v.t.t.
  1. heb ingericht
  2. hebt ingericht
  3. heeft ingericht
  4. hebben ingericht
  5. hebben ingericht
  6. hebben ingericht
v.v.t.
  1. had ingericht
  2. had ingericht
  3. had ingericht
  4. hadden ingericht
  5. hadden ingericht
  6. hadden ingericht
o.t.t.t.
  1. zal inrichten
  2. zult inrichten
  3. zal inrichten
  4. zullen inrichten
  5. zullen inrichten
  6. zullen inrichten
o.v.t.t.
  1. zou inrichten
  2. zou inrichten
  3. zou inrichten
  4. zouden inrichten
  5. zouden inrichten
  6. zouden inrichten
en verder
  1. is ingericht
diversen
  1. richt in!
  2. richt in!
  3. ingericht
  4. inrichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

inrichten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. inrichten (woninginrichting; inrichting; woningdecoratie)
    die Wohnungseinrichting; die Wonungsausstattung; die Innenausstattung
  2. inrichten

Vertaal Matrix voor inrichten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Innenausstattung inrichten; inrichting; woningdecoratie; woninginrichting
Wohnungseinrichting inrichten; inrichting; woningdecoratie; woninginrichting
Wonungsausstattung inrichten; inrichting; woningdecoratie; woninginrichting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aufbauen inrichten; installeren aankweken; aanplanten; arrangeren; bouwen; construeren; fokken; genereren; iets op touw zetten; kweken; muziek componeren; opbouwen; opkweken; planten; procreëren; regelen; telen; verbouwen; voortbrengen
aufstellen inrichten; installeren arrangeren; betogen; bouwen; construeren; consumeren; demonstreren; deponeren; formeren; gebruiken; iets op touw zetten; leggen; muziek componeren; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; opbouwen; oprichten; optrekken; overeindzetten; plaatsen; posten; posteren; regelen; stationeren; verbruiken; zetten
ausstatten inrichten; meubileren bekleden; optooien; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien; zich uitdossen; zich uitmonsteren
bauen inrichten; installeren aanbouwen; aanbrengen; aanleggen; arrangeren; bijbouwen; bouwen; construeren; iets op touw zetten; installeren; metselen; monteren en aansluiten; opbouwen; plaatsen; regelen; uitbouwen
bereitstellen inrichten alvast neerzetten; beschikbaar stellen; distribueren; faseren; gebruiken; klaar leggen; klaarleggen; klaarzetten; posten; ronddelen; ter beschikking stellen; uitreiken; uitspreiden; verdelen; verschaffen; verstrekken; voorbereiden; voorbereiding treffen
einrichten inrichten; installeren; meubileren aanbrengen; aanleggen; arrangeren; iets op touw zetten; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen; regelen; reglementeren
einsetzen inrichten; installeren aangrijpen; aanstellen; aanvangen; aanwenden; afstemmen; beginnen; benoemen; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; in functie aanstellen; inaugureren; inhuldigen; inklinken; installeren; instellen; intreden; introduceren; invoegen; inwijden; inzet tonen; inzetten; kennis laten maken; mobiliseren; op gang komen; overgaan op nieuwe rijbaan; plaatsen; plechtig bevestigen; posten; posteren; starten; stationeren; toepassen; tussen zetten; van start gaan; verwedden; voorstellen; wedden
erbauen inrichten; installeren aanbouwen; arrangeren; bijbouwen; bouwen; construeren; iets op touw zetten; regelen; uitbouwen
errichten inrichten; installeren aanbouwen; arrangeren; bijbouwen; bouwen; construeren; funderen; gronden; grondvesten; iets op touw zetten; instellen; invoeren; omhoogkomen; opbouwen; oprichten; opstijgen; opvliegen; regelen; stichten; uitbouwen
festlegen inrichten; installeren afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; bepalen; beslissen; besluiten; boekstaven; constateren; contracteren; definiëren; determineren; nader omschrijven; omlijnen; omschrijven; op spaarrekening vastzetten; preciseren; te boek stellen; uitstippelen; uitzetten; vastbinden; vastleggen; vastsjorren; vaststellen; vastzetten
installieren inrichten; installeren aanbrengen; aanleggen; afstemmen; deponeren; installeren; instellen; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; zetten; zich afspelen
möblieren inrichten; meubileren
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bereitstellung inrichten inzetten

Wiktionary: inrichten

inrichten
verb
  1. een woning ~: een ruimte geschikt maken voor bewoning met vloerbedekking, behang, huisraad, enzovoort

Cross Translation:
FromToVia
inrichten stimmen; einstellen; berichtigen; führen; leiten; lenken réglertirer avec la règle des lignes droites sur du papier, du parchemin, du carton, etc. cf|papier réglé.

Verwante vertalingen van inrichten