Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. kiepen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kiepen (Nederlands) in het Duits

kiepen:

kiepen werkwoord (kiep, kiept, kiepte, kiepten, gekiept)

  1. kiepen (tuimelen; vallen; flikkeren; kieperen; kelderen)
    taumeln; umfallen; umkippen; kippen; purzeln; stolpern
    • taumeln werkwoord (taumele, taumelst, taumelt, taumelte, taumeltet, getaumelt)
    • umfallen werkwoord
    • umkippen werkwoord (kippe um, kippst um, kippt um, kippte um, kipptet um, umgekippt)
    • kippen werkwoord (kippe, kippst, kippt, kippte, kipptet, gekippt)
    • purzeln werkwoord (purzele, purzelst, purzelt, purzelte, purzeltet, gepurzelt)
    • stolpern werkwoord (stolpere, stolperst, stolpert, stolperte, stolpertet, gestolpert)
  2. kiepen (omver kiepen; kantelen; dompen)
    kippen; kentern; umfallen
    • kippen werkwoord (kippe, kippst, kippt, kippte, kipptet, gekippt)
    • kentern werkwoord (kentere, kenterst, kentert, kenterte, kentertet, gekentert)
    • umfallen werkwoord

Conjugations for kiepen:

o.t.t.
  1. kiep
  2. kiept
  3. kiept
  4. kiepen
  5. kiepen
  6. kiepen
o.v.t.
  1. kiepte
  2. kiepte
  3. kiepte
  4. kiepten
  5. kiepten
  6. kiepten
v.t.t.
  1. heb gekiept
  2. hebt gekiept
  3. heeft gekiept
  4. hebben gekiept
  5. hebben gekiept
  6. hebben gekiept
v.v.t.
  1. had gekiept
  2. had gekiept
  3. had gekiept
  4. hadden gekiept
  5. hadden gekiept
  6. hadden gekiept
o.t.t.t.
  1. zal kiepen
  2. zult kiepen
  3. zal kiepen
  4. zullen kiepen
  5. zullen kiepen
  6. zullen kiepen
o.v.t.t.
  1. zou kiepen
  2. zou kiepen
  3. zou kiepen
  4. zouden kiepen
  5. zouden kiepen
  6. zouden kiepen
en verder
  1. is gekiept
diversen
  1. kiep!
  2. kiept!
  3. gekiept
  4. kiepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor kiepen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kentern dompen; kantelen; kiepen; omver kiepen kantelen; kapseizen; kenteren; om het lijf slaan; omkantelen; omklappen; omslaan; over een kant vallen
kippen dompen; flikkeren; kantelen; kelderen; kiepen; kieperen; omver kiepen; tuimelen; vallen buitelen; duikelen; kantelen; omkantelen; omklappen; over een kant vallen; overkiepen
purzeln flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen buitelen; duikelen; onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen
stolpern flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen onderuitgaan; op zijn bek gaan; strompelen; struikelen; ten val komen; vallen
taumeln flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen buitelen; duikelen; duizelen; fluctueren; heen en weer zwaaien; in de war maken; schommelen; slingeren; variëren; waggelen; wiebelen; wiegen
umfallen dompen; flikkeren; kantelen; kelderen; kiepen; kieperen; omver kiepen; tuimelen; vallen buitelen; duikelen; omrollen; omvallen; omvervallen
umkippen flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen buitelen; duikelen; kantelen; neerslaan; om het lijf slaan; omgooien; omkantelen; omkiepen; omkieperen; omslaan; omvergooien; omverslaan; omverwerpen; omwerpen; onderuithalen; over een kant vallen; vloeren

Verwante vertalingen van kiepen