Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. nazenden:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor nazenden (Nederlands) in het Duits

nazenden:

nazenden werkwoord (zend na, zendt na, zond na, zonden na, nagezonden)

  1. nazenden
    nachschicken; nachsenden
    • nachschicken werkwoord (schicke nach, schickst nach, schickt nach, schickte nach, schicktet nach, nachgeschickt)
    • nachsenden werkwoord (sende nach, sendest nach, sendet nach, sandt nach, sandtet nach, nachgesandt)

Conjugations for nazenden:

o.t.t.
  1. zend na
  2. zendt na
  3. zendt na
  4. zenden na
  5. zenden na
  6. zenden na
o.v.t.
  1. zond na
  2. zond na
  3. zond na
  4. zonden na
  5. zonden na
  6. zonden na
v.t.t.
  1. heb nagezonden
  2. hebt nagezonden
  3. heeft nagezonden
  4. hebben nagezonden
  5. hebben nagezonden
  6. hebben nagezonden
v.v.t.
  1. had nagezonden
  2. had nagezonden
  3. had nagezonden
  4. hadden nagezonden
  5. hadden nagezonden
  6. hadden nagezonden
o.t.t.t.
  1. zal nazenden
  2. zult nazenden
  3. zal nazenden
  4. zullen nazenden
  5. zullen nazenden
  6. zullen nazenden
o.v.t.t.
  1. zou nazenden
  2. zou nazenden
  3. zou nazenden
  4. zouden nazenden
  5. zouden nazenden
  6. zouden nazenden
en verder
  1. ben nagezonden
  2. bent nagezonden
  3. is nagezonden
  4. zijn nagezonden
  5. zijn nagezonden
  6. zijn nagezonden
diversen
  1. zend na!
  2. zendt na!
  3. nagezonden
  4. nazendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor nazenden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
nachschicken nazenden doorsturen; doorzenden; nasturen
nachsenden nazenden doorsturen; doorzenden; nasturen