Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. openlaten:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor openlaten (Nederlands) in het Duits

openlaten:

openlaten werkwoord (laat open, liet open, lieten open, opengelaten)

  1. openlaten (uitsparen)
    offenlassen; aussparen; freilassen
    • offenlassen werkwoord (lasse offen, läßest offen, läßt offen, ließ offen, ließt offen, offengelassen)
    • aussparen werkwoord (spare aus, sparst aus, spart aus, sparte aus, spartet aus, ausgespart)
    • freilassen werkwoord (lasse frei, läßt frei, läßt fei, ließ frei, ließt frei, freigelassen)

Conjugations for openlaten:

o.t.t.
  1. laat open
  2. laat open
  3. laat open
  4. laten open
  5. laten open
  6. laten open
o.v.t.
  1. liet open
  2. liet open
  3. liet open
  4. lieten open
  5. lieten open
  6. lieten open
v.t.t.
  1. heb opengelaten
  2. hebt opengelaten
  3. heeft opengelaten
  4. hebben opengelaten
  5. hebben opengelaten
  6. hebben opengelaten
v.v.t.
  1. had opengelaten
  2. had opengelaten
  3. had opengelaten
  4. hadden opengelaten
  5. hadden opengelaten
  6. hadden opengelaten
o.t.t.t.
  1. zal openlaten
  2. zult openlaten
  3. zal openlaten
  4. zullen openlaten
  5. zullen openlaten
  6. zullen openlaten
o.v.t.t.
  1. zou openlaten
  2. zou openlaten
  3. zou openlaten
  4. zouden openlaten
  5. zouden openlaten
  6. zouden openlaten
en verder
  1. is opengelaten
  2. zijn opengelaten
diversen
  1. laat open!
  2. laat open!
  3. opengelaten
  4. openlatend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor openlaten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aussparen openlaten; uitsparen
freilassen openlaten; uitsparen afbreken; amnestie verlenen; banen; bevrijden; beëindigen; emanciperen; forceren; in vrijheid stellen; invrijheidstellen; laten; laten gaan; laten lopen; loskomen; loslaten; losmaken; niet vasthouden; ontbinden; ontsnappen; opheffen; permitteren; stukmaken; toelaten; van de boeien ontdoen; verbreken; verbrijzelen; verlossen; vrijaf geven; vrijgeven; vrijkomen; vrijlaten; vrijmaken; vrijvechten; zich bevrijden
offenlassen openlaten; uitsparen