Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opstrijken (Nederlands) in het Duits

opstrijken:

opstrijken werkwoord (strijk op, strijkt op, streek op, streken op, opgestreken)

  1. opstrijken (in ontvangst nemen; ontvangen; krijgen)
    empfangen; bekommen; erhalten; in Empfang nehmen; entgegenehmen; annehmen; hinnehmen
    • empfangen werkwoord (empfange, empfängst, empfängt, empfing, empfingt, empfangen)
    • bekommen werkwoord (bekomme, bekommst, bekommt, bekam, bekamt, bekommen)
    • erhalten werkwoord (erhalte, erhältst, erhält, erhielt, erhieltet, erhalten)
    • in Empfang nehmen werkwoord
    • entgegenehmen werkwoord
    • annehmen werkwoord (nehme an, nimmst an, nimmt an, nahm an, nahmt an, angenommen)
    • hinnehmen werkwoord (nehme hin, nimmst hin, nimmt hin, nahm hin, nahmt hin, hingenommen)

Conjugations for opstrijken:

o.t.t.
  1. strijk op
  2. strijkt op
  3. strijkt op
  4. strijken op
  5. strijken op
  6. strijken op
o.v.t.
  1. steerk op
  2. streek op
  3. streek op
  4. streken op
  5. streken op
  6. streken op
v.t.t.
  1. heb opgestreken
  2. hebt opgestreken
  3. heeft opgestreken
  4. hebben opgestreken
  5. hebben opgestreken
  6. hebben opgestreken
v.v.t.
  1. had opgestreken
  2. had opgestreken
  3. had opgestreken
  4. hadden opgestreken
  5. hadden opgestreken
  6. hadden opgestreken
o.t.t.t.
  1. zal opstrijken
  2. zult opstrijken
  3. zal opstrijken
  4. zullen opstrijken
  5. zullen opstrijken
  6. zullen opstrijken
o.v.t.t.
  1. zou opstrijken
  2. zou opstrijken
  3. zou opstrijken
  4. zouden opstrijken
  5. zouden opstrijken
  6. zouden opstrijken
en verder
  1. is opgestreken
  2. zijn opgestreken
diversen
  1. strijk op!
  2. strijkt op!
  3. opgestreken
  4. opstrijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor opstrijken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
annehmen in ontvangst nemen; krijgen; ontvangen; opstrijken aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvatten; accepteren; adopteren; beantwoorden; bedoelen; beogen; betogen; cadeau aannemen; demonstreren; geloven; gissen; gissing maken; in ontvangst nemen; naar voren brengen; ontvangen; opnemen; opperen; opvangen; poneren; postuleren; raden; stellen; ten doel hebben; uitgaan van; veronderstellen; vooronderstellen
bekommen in ontvangst nemen; krijgen; ontvangen; opstrijken behalen; bekomen; halen; iets bemachtigen; pakken; te pakken krijgen; verkrijgen; verwerven; winnen; zich hervinden
empfangen in ontvangst nemen; krijgen; ontvangen; opstrijken aannemen; aanvaarden; accepteren; binnenhalen; in ontvangst nemen; onthalen; ontvangen; vergasten; verkrijgen; verwerven
entgegenehmen in ontvangst nemen; krijgen; ontvangen; opstrijken
erhalten in ontvangst nemen; krijgen; ontvangen; opstrijken behalen; beschermen; bescherming bieden; beschutten; blijven; conserveren; goed houden; groot houden; handhaven; innoveren; instandhouden; niet veranderen; stand houden; toekomen; toekomen aan; verdiend hebben; verkrijgen; verwerven; winnen
hinnehmen in ontvangst nemen; krijgen; ontvangen; opstrijken aannemen; aanvaarden; accepteren; cadeau aannemen; in ontvangst nemen; ontvangen; voor lief nemen; zich laten gevallen
in Empfang nehmen in ontvangst nemen; krijgen; ontvangen; opstrijken aannemen; aanvaarden; accepteren; in ontvangst nemen; ontvangen