Nederlands

Uitgebreide vertaling voor remplaceren (Nederlands) in het Duits

remplaceren:

remplaceren werkwoord (remplaceer, remplaceert, remplaceerde, remplaceerden, geremplaceerd)

  1. remplaceren (vervangen; vernieuwen; verwisselen; aflossen)
    ersetzt; ersetzen; erneuern; auswechseln; vertreten; stellvertreten; tilgen; abtragen; innovieren; einfallen; einspringen; erneutaufstellen; erneutunterbringen
    • ersetzt werkwoord
    • ersetzen werkwoord
    • erneuern werkwoord (erneuere, erneuerst, erneuert, erneuerte, erneuertet, erneuert)
    • auswechseln werkwoord (wechsele aus, wechselst aus, wechselt aus, wechselte aus, wechseltet aus, ausgewechselt)
    • vertreten werkwoord (vertrete, vertrittst, vertritt, vertrat, vertratet, vertreten)
    • stellvertreten werkwoord
    • tilgen werkwoord (tilge, tilgst, tilgt, tilgte, tilgtet, getilgt)
    • abtragen werkwoord (trage ab, trägst ab, trägt ab, trug ab, trugt ab, abgetragen)
    • innovieren werkwoord (innoviere, innovierst, innoviert, innovierte, innoviertet, innoviert)
    • einfallen werkwoord
    • einspringen werkwoord (springe ein, springst ein, springt ein, sprang ein, sprangt ein, eingesprungen)
    • erneutaufstellen werkwoord
    • erneutunterbringen werkwoord
  2. remplaceren
    auswechseln
    • auswechseln werkwoord (wechsele aus, wechselst aus, wechselt aus, wechselte aus, wechseltet aus, ausgewechselt)

Conjugations for remplaceren:

o.t.t.
  1. remplaceer
  2. remplaceert
  3. remplaceert
  4. remplaceren
  5. remplaceren
  6. remplaceren
o.v.t.
  1. remplaceerde
  2. remplaceerde
  3. remplaceerde
  4. remplaceerden
  5. remplaceerden
  6. remplaceerden
v.t.t.
  1. heb geremplaceerd
  2. hebt geremplaceerd
  3. heeft geremplaceerd
  4. hebben geremplaceerd
  5. hebben geremplaceerd
  6. hebben geremplaceerd
v.v.t.
  1. had geremplaceerd
  2. had geremplaceerd
  3. had geremplaceerd
  4. hadden geremplaceerd
  5. hadden geremplaceerd
  6. hadden geremplaceerd
o.t.t.t.
  1. zal remplaceren
  2. zult remplaceren
  3. zal remplaceren
  4. zullen remplaceren
  5. zullen remplaceren
  6. zullen remplaceren
o.v.t.t.
  1. zou remplaceren
  2. zou remplaceren
  3. zou remplaceren
  4. zouden remplaceren
  5. zouden remplaceren
  6. zouden remplaceren
en verder
  1. is geremplaceerd
  2. zijn geremplaceerd
diversen
  1. remplaceer!
  2. remplaceert!
  3. geremplaceerd
  4. remplacerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor remplaceren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abtragen aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen afbetalen; afbreken; afdragen; afrekenen; afvoeren; ergens uitscheuren; iets afbreken; meedragen; overdragen aan; ruineren; slijten; slopen; vereffenen; vernielen; vernietigen; verrekenen; verslijten; verteren; verwoesten; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren; zich kwijten
auswechseln aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen hernieuwen; innoveren; opnieuw doen; overdoen; ruilen; uitwisselen; verruilen
einfallen aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen bedenken; binnenmarcheren; binnentrekken; binnenvallen; invallen; invallen voor iemand; memoriseren; naar binnen vallen; onthouden; onverwachts langskomen; te binnen schieten; te binnen vallen; vervangen
einspringen aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen assisteren; bijspringen; bijstaan; goeddoen; helpen; inspringen; invallen; invallen voor iemand; liefdadigheids werk doen; ondersteunen; seconderen; vervangen; weldoen
erneuern aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen beteren; bijwerken; corrigeren; echoën; fiksen; goedmaken; herhalen; hernieuwen; herscheppen; herstellen; hervormen; herzien; in goede staat brengen; innoveren; kerk hervormen; maken; nabouwen; napraten; nazeggen; nieuw leven inblazen; opknappen; rechtzetten; reformeren; regenereren; renoveren; repareren; verbeteren; vernieuwen; verversen; wederopbouwen
erneutaufstellen aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen
erneutunterbringen aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen
ersetzen aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen compenseren; goedmaken; vergoeden; vervangen
ersetzt aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen
innovieren aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen fiksen; goedmaken; herstellen; in goede staat brengen; innoveren; maken; opknappen; rechtzetten; renoveren; repareren
stellvertreten aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen
tilgen aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen aflossen; betalen; delgen; diskwalificeren; inlossen; loshaken; royeren; tenietdoen; uitsluiten; vereffenen; vernietigen; voldoen
vertreten aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen invallen; invallen voor iemand; terugleggen; terugplaatsen; terugzetten; vertegenwoordigen; vervangen; zich vertreden
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vertreten doorgesleten; uitgesleten