Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. sappelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor sappelen (Nederlands) in het Duits

sappelen:

sappelen werkwoord (sappel, sappelt, sappelde, sappelden, gesappeld)

  1. sappelen (zich afsloven; zwoegen; ploeteren; )
    schuften; sich abarbeiten; sich abrackern; sich abmühen

Conjugations for sappelen:

o.t.t.
  1. sappel
  2. sappelt
  3. sappelt
  4. sappelen
  5. sappelen
  6. sappelen
o.v.t.
  1. sappelde
  2. sappelde
  3. sappelde
  4. sappelden
  5. sappelden
  6. sappelden
v.t.t.
  1. ben gesappeld
  2. bent gesappeld
  3. is gesappeld
  4. zijn gesappeld
  5. zijn gesappeld
  6. zijn gesappeld
v.v.t.
  1. was gesappeld
  2. was gesappeld
  3. was gesappeld
  4. waren gesappeld
  5. waren gesappeld
  6. waren gesappeld
o.t.t.t.
  1. zal sappelen
  2. zult sappelen
  3. zal sappelen
  4. zullen sappelen
  5. zullen sappelen
  6. zullen sappelen
o.v.t.t.
  1. zou sappelen
  2. zou sappelen
  3. zou sappelen
  4. zouden sappelen
  5. zouden sappelen
  6. zouden sappelen
diversen
  1. sappel!
  2. sappelt!
  3. gesappeld
  4. sappelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor sappelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schuften afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; flink aanpakken; grondig aanpakken; half dood werken; hard werken; hardlopen; kapotwerken; pezen; rennen; sloven; stevig aanpakken; streng behandelen; uitsloven
sich abarbeiten afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen
sich abmühen afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen aanpoten; aftobben; flink aanpakken; hard werken
sich abrackern afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen aanpoten; flink aanpakken; hard werken; uitsloven; zich uitsloven