Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schil (Nederlands) in het Duits

schil:

schil [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de schil (bolster; schaal; dop)
    der Deckel; die Kappe
    • Deckel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kappe [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. de schil (peul; vel)
    die Schale
    • Schale [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor schil:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Deckel bolster; dop; schaal; schil deksel; deksels; kleppen; lid; vuldoppen
Kappe bolster; dop; schaal; schil afdekkap; baret; bolkap; bolsegment; dak; hoofdbedekking; hoofddeksel; kap; koepel; muts; overdekking; overkapping; pet
Schale peul; schil; vel bak; bast; eierschaal; etensbak; ovenschaal; schaal; schaaltje; schors

Verwante woorden van "schil":


Wiktionary: schil


Cross Translation:
FromToVia
schil Schale peel — skin of a fruit
schil Rinde; Schwarte rind — hard outer layer of fruit, cheese
schil Gehäuse; Rumpf; Schale; Schiffskörper; Schiffsrumpf; Borke; Hülse; Rinde coqueenveloppe extérieure de l’œuf.
schil Rinde; Baumrinde; Borke écorce — Partie superficielle et protectrice des arbres et des végétaux

schil vorm van schillen:

schillen werkwoord (schil, schilt, schilde, schilden, geschild)

  1. schillen (pellen; jassen)
    schälen; pellen; enthäuten
    • schälen werkwoord (schäle, schälst, schält, schälte, schältet, geschält)
    • pellen werkwoord
    • enthäuten werkwoord (enthäute, enthäutest, enthäutet, enthäutete, enthäutetet, enthäutet)

Conjugations for schillen:

o.t.t.
  1. schil
  2. schilt
  3. schilt
  4. schillen
  5. schillen
  6. schillen
o.v.t.
  1. schilde
  2. schilde
  3. schilde
  4. schilden
  5. schilden
  6. schilden
v.t.t.
  1. heb geschild
  2. hebt geschild
  3. heeft geschild
  4. hebben geschild
  5. hebben geschild
  6. hebben geschild
v.v.t.
  1. had geschild
  2. had geschild
  3. had geschild
  4. hadden geschild
  5. hadden geschild
  6. hadden geschild
o.t.t.t.
  1. zal schillen
  2. zult schillen
  3. zal schillen
  4. zullen schillen
  5. zullen schillen
  6. zullen schillen
o.v.t.t.
  1. zou schillen
  2. zou schillen
  3. zou schillen
  4. zouden schillen
  5. zouden schillen
  6. zouden schillen
en verder
  1. ben geschild
  2. bent geschild
  3. is geschild
  4. zijn geschild
  5. zijn geschild
  6. zijn geschild
diversen
  1. schil!
  2. schilt!
  3. geschild
  4. schillend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schillen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de schillen
    die Schalen
    • Schalen [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor schillen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Schalen schillen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
enthäuten jassen; pellen; schillen afhalen; afstropen; ontvellen; stropen; uitbenen; villen
pellen jassen; pellen; schillen
schälen jassen; pellen; schillen doppen; pellen; zich laten schillen

Verwante woorden van "schillen":


Wiktionary: schillen

schillen
verb
  1. (reflexiv) sich (von etwas/ jemandem) unterscheiden: anders sein (als etwas/ jemand)

Cross Translation:
FromToVia
schillen schälen peel — to remove skin
schillen entwenden; stehlen; entblößen; abdecken; entdecken; enthüllen dépouiller — Traductions à trier suivant le sens
schillen schälen peler — Enlever la peau