Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. stoeien:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor stoeien (Nederlands) in het Duits

stoeien:

stoeien werkwoord (stoei, stoeit, stoeide, stoeiden, gestoeid)

  1. stoeien (ravotten; dollen; zich uitleven; wild spelen; wild rennen)
    scherzen; balgen; herumtollen; toben; sich balgen; schäkern
    • scherzen werkwoord (scherze, scherzest, scherzt, scherzte, scherztet, gescherzt)
    • balgen werkwoord (balge, balgst, balgt, balgte, balgtet, gebalgt)
    • herumtollen werkwoord (tolle herum, tollst herum, tollt herum, tollte herum, tolltet herum, herumgetollt)
    • toben werkwoord (tobe, tobst, tobt, tobte, tobtet, getobt)
    • sich balgen werkwoord (balge mich, balgst dich, balgt sich, balgte sich, balgtet euch, sich gebalgt)
    • schäkern werkwoord (schäkere, schäkerst, schäkert, schäkerte, schäkertet, geschäkert)

Conjugations for stoeien:

o.t.t.
  1. stoei
  2. stoeit
  3. stoeit
  4. stoeien
  5. stoeien
  6. stoeien
o.v.t.
  1. stoeide
  2. stoeide
  3. stoeide
  4. stoeiden
  5. stoeiden
  6. stoeiden
v.t.t.
  1. heb gestoeid
  2. hebt gestoeid
  3. heeft gestoeid
  4. hebben gestoeid
  5. hebben gestoeid
  6. hebben gestoeid
v.v.t.
  1. had gestoeid
  2. had gestoeid
  3. had gestoeid
  4. hadden gestoeid
  5. hadden gestoeid
  6. hadden gestoeid
o.t.t.t.
  1. zal stoeien
  2. zult stoeien
  3. zal stoeien
  4. zullen stoeien
  5. zullen stoeien
  6. zullen stoeien
o.v.t.t.
  1. zou stoeien
  2. zou stoeien
  3. zou stoeien
  4. zouden stoeien
  5. zouden stoeien
  6. zouden stoeien
en verder
  1. ben gestoeid
  2. bent gestoeid
  3. is gestoeid
  4. zijn gestoeid
  5. zijn gestoeid
  6. zijn gestoeid
diversen
  1. stoei!
  2. stoeit!
  3. gestoeid
  4. stoeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor stoeien:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balgen dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
herumtollen dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven dollen; een poets bakken; gekheid uithalen; gekscheren; grappen; malligheid uithalen; robbedoezen; ronddartelen; schertsen; streek uithalen
scherzen dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven badineren; dollen; een poets bakken; gekheid uithalen; gekscheren; grappen; malligheid uithalen; schertsen; streek uithalen
schäkern dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven flirten; gekheid maken; lonken; sjansen
sich balgen dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven robbedoezen
toben dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven brullen; fulmineren; gillen; het uitgillen; janken; joelen; jubelen; juichen; kwaad zijn; lawaai maken; razen; schuimbekken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitjouwen; uitroepen; uitschreeuwen; vuilbekken; woedend zijn; woest spelen

Wiktionary: stoeien


Cross Translation:
FromToVia
stoeien raufen romp — to play roughly or energetically
stoeien herumtollen; mutwillig sein; tändeln; übermütig sein batifoler — (familier, fr) jouer à la manière des enfants.
stoeien herumtollen; mutwillig sein; tändeln; übermütig sein gambader — Faire des gambades.