Nederlands

Uitgebreide vertaling voor tussendoortje (Nederlands) in het Duits

tussendoortje:

tussendoortje [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het tussendoortje (snack; hapje)
    der Schnack; die Zwischenmahlzeit; der Biß; der Bissen
  2. het tussendoortje (versnapering; zoetigheid; lekkers)
    die Süßigkeit; die Leckerei; die Nascherei; die Süßigkeiten; die Köstlichkeit; etwas Süßes; der Imbiß; der Leckerbissen; die Leckereien; die Feinkost; Naschwerk
  3. het tussendoortje (vluggertje)
    die schnelleNummer
  4. het tussendoortje (versnapering; hapje)
    der Happen; der Bissen
    • Happen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bissen [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor tussendoortje:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bissen hapje; snack; tussendoortje; versnapering hap; happen
Biß hapje; snack; tussendoortje knauw
Feinkost lekkers; tussendoortje; versnapering; zoetigheid
Happen hapje; tussendoortje; versnapering hachee; hap; prak
Imbiß lekkers; tussendoortje; versnapering; zoetigheid cafetaria; frituur; liflafje; snackbar
Köstlichkeit lekkers; tussendoortje; versnapering; zoetigheid delicatesse; gelukzaligheid; heerlijkheid; kostelijkheid; lekkernij; versnapering
Leckerbissen lekkers; tussendoortje; versnapering; zoetigheid delicatesse; lekkernij; liflafje; traktatie; versnapering
Leckerei lekkers; tussendoortje; versnapering; zoetigheid banketbakker; delicatesse; heerlijkheid; lekkernij; lekkers; liflafje; snoepgoed; snoepjes; suikerbakkerij; versnapering; zoetigheid
Leckereien lekkers; tussendoortje; versnapering; zoetigheid lekkers; snoepgoed; snoepjes; zoetigheid
Nascherei lekkers; tussendoortje; versnapering; zoetigheid delicatesse; lekkernij; snoepgoed; versnapering
Naschwerk lekkers; tussendoortje; versnapering; zoetigheid banketbakker; snoep; snoepgoed; suikerbakkerij; suikergoed; suikerwerk
Schnack hapje; snack; tussendoortje
Süßigkeit lekkers; tussendoortje; versnapering; zoetigheid banketbakker; suikerbakkerij
Süßigkeiten lekkers; tussendoortje; versnapering; zoetigheid lekkers; snoepgoed; snoepjes; versnaperingen; zoetigheid
Zwischenmahlzeit hapje; snack; tussendoortje
etwas Süßes lekkers; tussendoortje; versnapering; zoetigheid
schnelleNummer tussendoortje; vluggertje

Verwante woorden van "tussendoortje":

  • tussendoortjes

Wiktionary: tussendoortje

tussendoortje
noun
  1. een versnapering, iets te eten tussen de maaltijden door

Cross Translation:
FromToVia
tussendoortje Imbiss; Happen; Snack; Jause snack — a light meal
tussendoortje Zwischenmahlzeit snack — an item of food eaten between meals