Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitloven (Nederlands) in het Duits

uitloven:

uitloven werkwoord (loof uit, looft uit, loofde uit, loofden uit, uitgelooft)

  1. uitloven
    ausschreiben
    • ausschreiben werkwoord (schreibe aus, schreibst aus, schreibt aus, schrieb aus, schriebt aus, ausgeschrieben)

Conjugations for uitloven:

o.t.t.
  1. loof uit
  2. looft uit
  3. looft uit
  4. loven uit
  5. loven uit
  6. loven uit
o.v.t.
  1. loofde uit
  2. loofde uit
  3. loofde uit
  4. loofden uit
  5. loofden uit
  6. loofden uit
v.t.t.
  1. heb uitgelooft
  2. hebt uitgelooft
  3. heeft uitgelooft
  4. hebben uitgelooft
  5. hebben uitgelooft
  6. hebben uitgelooft
v.v.t.
  1. had uitgelooft
  2. had uitgelooft
  3. had uitgelooft
  4. hadden uitgelooft
  5. hadden uitgelooft
  6. hadden uitgelooft
o.t.t.t.
  1. zal uitloven
  2. zult uitloven
  3. zal uitloven
  4. zullen uitloven
  5. zullen uitloven
  6. zullen uitloven
o.v.t.t.
  1. zou uitloven
  2. zou uitloven
  3. zou uitloven
  4. zouden uitloven
  5. zouden uitloven
  6. zouden uitloven
en verder
  1. ben uitgelooft
  2. bent uitgelooft
  3. is uitgelooft
  4. zijn uitgelooft
  5. zijn uitgelooft
  6. zijn uitgelooft
diversen
  1. loof uit!
  2. looft uit!
  3. uitgelooft
  4. uitlovend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitloven:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausschreiben uitloven erbij zeggen; noemen; uitschrijven; vermelden