Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. vertrouwen:
  2. Wiktionary:
  3. Gebruikers suggesties voor vertrouwen:
    • trauen


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vertrouwen (Nederlands) in het Duits

vertrouwen:

vertrouwen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het vertrouwen (fiducie; confidentie; geloof)
    Vertrauen; Fiduz
    • Vertrauen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Fiduz [das ~] zelfstandig naamwoord
  2. het vertrouwen

vertrouwen werkwoord (vertrouw, vertrouwt, vertrouwde, vertrouwden, vertrouwd)

  1. vertrouwen
    vertrauen
    • vertrauen werkwoord (vertraue, vertraust, vertraut, vertraute, vertrautet, vertraut)

Conjugations for vertrouwen:

o.t.t.
  1. vertrouw
  2. vertrouwt
  3. vertrouwt
  4. vertrouwen
  5. vertrouwen
  6. vertrouwen
o.v.t.
  1. vertrouwde
  2. vertrouwde
  3. vertrouwde
  4. vertrouwden
  5. vertrouwden
  6. vertrouwden
v.t.t.
  1. heb vertrouwd
  2. hebt vertrouwd
  3. heeft vertrouwd
  4. hebben vertrouwd
  5. hebben vertrouwd
  6. hebben vertrouwd
v.v.t.
  1. had vertrouwd
  2. had vertrouwd
  3. had vertrouwd
  4. hadden vertrouwd
  5. hadden vertrouwd
  6. hadden vertrouwd
o.t.t.t.
  1. zal vertrouwen
  2. zult vertrouwen
  3. zal vertrouwen
  4. zullen vertrouwen
  5. zullen vertrouwen
  6. zullen vertrouwen
o.v.t.t.
  1. zou vertrouwen
  2. zou vertrouwen
  3. zou vertrouwen
  4. zouden vertrouwen
  5. zouden vertrouwen
  6. zouden vertrouwen
diversen
  1. vertrouw!
  2. vertrouwt!
  3. vertrouwd
  4. vertrouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vertrouwen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Fiduz confidentie; fiducie; geloof; vertrouwen
Vertrauen confidentie; fiducie; geloof; vertrouwen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vertrauen vertrouwen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Vertrauensstellung vertrouwen vertrouwensrelatie

Verwante definities voor "vertrouwen":

  1. geloven dat hij eerlijk is1
    • ik vertrouw deze aannemer volkomen1
  2. het geloof dat je op iemand kunt rekenen1
    • ik heb wel vertrouwen in mijn vriend1
  3. op iets of iemand rekenen1
    • ze vertrouwt op haar gevoel1

Wiktionary: vertrouwen

vertrouwen
noun
  1. het geloof in betrouwbaarheid van een persoon
verb
  1. geloven in de betrouwbaarheid van een persoon
vertrouwen
noun
  1. Überzeugung von der Richtigkeit bzw. Wahrheit einer Handlung oder eines anderen Menschen. In der Regel ein gegenseitiges Verhältnis der Zuverlässigkeit

Cross Translation:
FromToVia
vertrouwen Glaube faith — feeling that something is true
vertrouwen Vertrauen trust — confidence in or reliance on some person or quality
vertrouwen vertrauen trust — To place confidence in
vertrouwen Vertrauen confiance — Sentiment de sécurité
vertrouwen betrauen mit; vertrauen mit; Vertrauen setzen in; zutrauen confier — Traductions à trier suivant le sens
vertrouwen Glaube foi — Croyance aux vérités de la religion.

Verwante vertalingen van vertrouwen