Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. winsten:
  2. winst:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor winsten (Nederlands) in het Duits

winsten:

winsten

  1. winsten
    Ergebnis
    • Ergebnis [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor winsten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ergebnis winsten afloop; antwoord; conclusie; eindsom; fietsslot; gevolg; gevolgtrekking; hofhouding; huiduitslag; laatste gedeelte; oplossing; rekenopgave; rekensom; resultaat; slot; slotbeschouwing; slotsom; uitkomst; uitslag

winst:

winst [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de winst (profijt; baat; gewin)
    der Gewinn; der Profit; der Bezug; der Ertrag; der Verdienst; der Erlös; der Nutzen; der Extraprofit; der Sinn
    • Gewinn [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Profit [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bezug [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Ertrag [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Verdienst [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Erlös [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Nutzen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Extraprofit [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Sinn [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. de winst
    der Gewinn
    • Gewinn [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor winst:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bezug baat; gewin; profijt; winst overtrek
Erlös baat; gewin; profijt; winst oogst; opbrengst; product; rendement; uitkomst; voortbrengsel
Ertrag baat; gewin; profijt; winst besomming; druivenoogst; oogst; opbrengst; opbrengst van een gewas; opbrengst van gewas; pluk; product; rendement; uitkomst; voortbrengsel; wijnoogst
Extraprofit baat; gewin; profijt; winst buitenkans; buitenkansje; gelukkig toeval; meevaller; opsteker; voordeel
Gewinn baat; gewin; profijt; winst eerbewijs; gewonnen prijs; hoogte van produktie; nut; nuttigheid; prijs; productiviteit; waarde
Nutzen baat; gewin; profijt; winst nut; nuttigheid; waarde
Profit baat; gewin; profijt; winst nut; voordeeltje; waarde
Sinn baat; gewin; profijt; winst bedoeling; beduidenis; beduiding; betekenis; doel; geest; inhoud; nut; nuttigheid; strekking; teneur; zin
Verdienst baat; gewin; profijt; winst beloning; bezoldiging; gage; goede daad; inkomen; inkomen uit onderneming; loon; merite; salaris; soldij; verdienste; verdienstelijkheid; vergoeding; waarde; wedde
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Gewinn winst

Verwante woorden van "winst":

  • winsten

Verwante definities voor "winst":

  1. bedrag dat je overhoudt na aftrek van de kosten1
    • hoeveel winst heeft dit bedrijf gemaakt?1

Wiktionary: winst

winst
noun
  1. datgene wat men meer heeft dan voordat men investeerde
winst
noun
  1. Betriebswirtschaft: der Ertrag eines Unternehmens nach Abzug der Kosten
  2. ein Erlös oder Sachwert aus Spiel, Wetten, Lotto und Ähnlichem
  3. besonders im Plural: Ergebnis der wirtschaftlichen Leistung (insbesondere von Aktien), Einnahmen, Profit

Cross Translation:
FromToVia
winst Gewinn gain — what one gains (profit)
winst Gewinn; Profit profit — benefit
winst Vorteil; Nutzen avantage — Utilité, profit, faveur, bénéfice.
winst Gewinn; Überschuß; Verdienst; Vorteil bénéfice — commerce|fr gain, profit.