Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. zweem:
  2. zwemen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zweem (Nederlands) in het Duits

zweem:

zweem [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de zweem (greintje)
    die Ahnung; der Schimmer
    • Ahnung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Schimmer [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. de zweem (snufje; vleugje; flinter; )
    der Anflug; die Spur; der Schimmer; der Anstrich
    • Anflug [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Spur [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Schimmer [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Anstrich [der ~] zelfstandig naamwoord
  3. de zweem (klein beetje; zweempje)
    klein Bischen; der Schimmer

Vertaal Matrix voor zweem:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ahnung greintje; zweem beschuldiging; gevoel; instinct; intuïtie; sjoege; verdenking; voorgevoel
Anflug flinter; floers; schijntje; snufje; vleugje; waas; zweem heiigheid; waas
Anstrich flinter; floers; schijntje; snufje; vleugje; waas; zweem schilderwerk; verf; vernis; vernisje
Schimmer flinter; floers; greintje; klein beetje; schijntje; snufje; vleugje; waas; zweem; zweempje aanwijzing; flakkering; flikkering; geflikker; glans; glanslaag; glanzen; glimmen; gloed; licht verspreiden; restjes; schijn; schijnen; schijnsel; schittering; sprankjes; straling; tip; vingerwenk; vingerwijzing; wenk; zweempjes
Spur flinter; floers; schijntje; snufje; vleugje; waas; zweem aanwijzing; eigenschap; karakterisering; karakteristiek; kenmerk; scheutje; snuifje; spoor; tip; typering; vingerwenk; vingerwijzing; voetspoor; wenk
klein Bischen klein beetje; zweem; zweempje

Verwante woorden van "zweem":


Wiktionary: zweem

zweem
noun
  1. spoor.
zweem
noun
  1. sehr kleine Menge
  2. hinweisgebende Hinterlassenschaft
  3. leichter, schwacher Anschein
  1. übertragen: ein nebensächlicher, meist unerwünschter Anteil einer Sache (z.B. einer Äußerung)

Cross Translation:
FromToVia
zweem Schatten ombreobscurité relatif que cause un corps opaque en intercepter la lumière.

zwemen:

zwemen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. zwemen (wazen)
    die Schimmern; der Häuche

zwemen werkwoord (zweem, zweemt, zweemde, zweemden, gezweemd)

  1. zwemen (toeneigen; tenderen naar)
    zuneigen

Conjugations for zwemen:

o.t.t.
  1. zweem
  2. zweemt
  3. zweemt
  4. zwemen
  5. zwemen
  6. zwemen
o.v.t.
  1. zweemde
  2. zweemde
  3. zweemde
  4. zweemden
  5. zweemden
  6. zweemden
v.t.t.
  1. heb gezweemd
  2. hebt gezweemd
  3. heeft gezweemd
  4. hebben gezweemd
  5. hebben gezweemd
  6. hebben gezweemd
v.v.t.
  1. had gezweemd
  2. had gezweemd
  3. had gezweemd
  4. hadden gezweemd
  5. hadden gezweemd
  6. hadden gezweemd
o.t.t.t.
  1. zal zwemen
  2. zult zwemen
  3. zal zwemen
  4. zullen zwemen
  5. zullen zwemen
  6. zullen zwemen
o.v.t.t.
  1. zou zwemen
  2. zou zwemen
  3. zou zwemen
  4. zouden zwemen
  5. zouden zwemen
  6. zouden zwemen
diversen
  1. zweem!
  2. zweemt!
  3. gezweemd
  4. zwemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor zwemen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Häuche wazen; zwemen
Schimmern wazen; zwemen fonkeling; gefonkel; glans; glinstering; luister; schitteren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zuneigen tenderen naar; toeneigen; zwemen

Verwante woorden van "zwemen":