Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aangestoken (Nederlands) in het Engels

aangestoken:

aangestoken bijvoeglijk naamwoord

  1. aangestoken
    lighted; set on fire

Vertaal Matrix voor aangestoken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
set on fire in vuur en vlam zetten
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lighted aangestoken
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
set on fire aangestoken

Wiktionary: aangestoken


Cross Translation:
FromToVia
aangestoken unsound; worm-eaten véreux — Où se trouvent des vers

aansteken:

aansteken werkwoord (steek aan, steekt aan, stak aan, staken aan, aangestoken)

  1. aansteken (doen branden; ontsteken; vuur maken)
    to light; to ignite; to strike; to inflame; to set fire to; to kindle; to make burning
    • light werkwoord (lights, lit, lighting)
    • ignite werkwoord (ignites, ignited, igniting)
    • strike werkwoord (strikes, struck, striking)
    • inflame werkwoord (inflames, inflamed, inflaming)
    • set fire to werkwoord (sets fire to, set fire to, setting fire to)
    • kindle werkwoord (kindles, kindled, kindling)
    • make burning werkwoord (makes burning, made burning, making burning)
  2. aansteken (doen ontvlammen; aanstrijken)
    to light up; to light; to shine up
    • light up werkwoord (lights up, lit up, lighting up)
    • light werkwoord (lights, lit, lighting)
    • shine up werkwoord (shines up, shined up, shining up)
  3. aansteken (besmetten)
    to contaminate; to infect; to poison
    • contaminate werkwoord (contaminates, contaminated, contaminating)
    • infect werkwoord (infects, infected, infecting)
    • poison werkwoord (poisons, poisoned, poisoning)
  4. aansteken (in de fik steken)
  5. aansteken (aanmaken)
    to light; to kindle
    • light werkwoord (lights, lit, lighting)
    • kindle werkwoord (kindles, kindled, kindling)
  6. aansteken (sigaret opsteken; opsteken)

Conjugations for aansteken:

o.t.t.
  1. steek aan
  2. steekt aan
  3. steekt aan
  4. steken aan
  5. steken aan
  6. steken aan
o.v.t.
  1. stak aan
  2. stak aan
  3. stak aan
  4. staken aan
  5. staken aan
  6. staken aan
v.t.t.
  1. heb aangestoken
  2. hebt aangestoken
  3. heeft aangestoken
  4. hebben aangestoken
  5. hebben aangestoken
  6. hebben aangestoken
v.v.t.
  1. had aangestoken
  2. had aangestoken
  3. had aangestoken
  4. hadden aangestoken
  5. hadden aangestoken
  6. hadden aangestoken
o.t.t.t.
  1. zal aansteken
  2. zult aansteken
  3. zal aansteken
  4. zullen aansteken
  5. zullen aansteken
  6. zullen aansteken
o.v.t.t.
  1. zou aansteken
  2. zou aansteken
  3. zou aansteken
  4. zouden aansteken
  5. zouden aansteken
  6. zouden aansteken
diversen
  1. steek aan!
  2. steekt aan!
  3. aangestoken
  4. aanstekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aansteken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aansteken (besmetting; besmetten)
    the contamination; the infection; the infecting; the poisoning

Vertaal Matrix voor aansteken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
contamination aansteken; besmetten; besmetting vervuiling
infecting aansteken; besmetten; besmetting
infection aansteken; besmetten; besmetting infectie; ontsteking
light lichtje
poison gif; toxine; vergif; vergift
poisoning aansteken; besmetten; besmetting infecteren; vergiftiging; verpesting
strike aanboren; gestaak; opvallen; staken; staking; werkonderbreking; werkstaking
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
contaminate aansteken; besmetten infecteren; vergiftigen; verpesten
ignite aansteken; doen branden; ontsteken; vuur maken aanmaken; licht aansteken; ontbranden; ontsteken; ontvlammen; vuur vatten
infect aansteken; besmetten infecteren; vergiftigen; verpesten
inflame aansteken; doen branden; ontsteken; vuur maken aanmaken; gepassioneerd raken; licht aansteken; ontbranden; ontsteken; ontvlammen; vuur vatten
kindle aanmaken; aansteken; doen branden; ontsteken; vuur maken aanmaken; licht aansteken; ontsteken
light aanmaken; aansteken; aanstrijken; doen branden; doen ontvlammen; ontsteken; vuur maken aandoen; aanmaken; aanzetten; beschijnen; inschakelen; licht aansteken; lichter worden van kleur; ontsteken; oplichten; starten; verlichten; vuurmaken
light a cigaret aansteken; opsteken; sigaret opsteken
light up aansteken; aanstrijken; doen ontvlammen beschijnen; lichter worden van kleur; oplichten; verlichten
make burning aansteken; doen branden; ontsteken; vuur maken
poison aansteken; besmetten infecteren; vergiftigen; verpesten
send up in flames aansteken; in de fik steken
set alight aansteken; in de fik steken
set fire to aansteken; doen branden; ontsteken; vuur maken
shine up aansteken; aanstrijken; doen ontvlammen opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; wrijven
strike aansteken; doen branden; ontsteken; vuur maken beroeren; een klap geven; frapperen; grijpen; het werk neerleggen als protest; in staking gaan; in staking zijn; ontroeren; opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; raken; slaan; staken; toeslaan; treffen; werkonderbreken; wrijven
- besmetten
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
infecting aanstekelijk; besmettelijk; infectueus
light licht; lichtwegend; loszinnig; niet donker; vederlicht

Synoniemen voor "aansteken":


Antoniemen van "aansteken":


Verwante definities voor "aansteken":

  1. een ziekte op iemand overbrengen1
    • hij heeft mij met zijn verkoudheid aangestoken1
  2. het laten branden1
    • we hebben een kaars aangestoken1

Wiktionary: aansteken

aansteken
verb
  1. doen ontbranden
  2. besmetten met een begin van rotting
  3. het herstellen van een gebroken of beschadigde staart- of vleugelpen met behulp van een aansteeknaald
    • aanstekenimp
aansteken
verb
  1. to start (a fire)

Cross Translation:
FromToVia
aansteken plug in; connect; switch on; turn on brancher — Se percher sur les branches d’un arbre.
aansteken give; donate donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.
aansteken kindle; light; ignite enflammermettre en flamme.
aansteken infect infectergâter ; inoculer des germes contagieux.
aansteken switch on; turn on; unlock; open up; clear ouvrir — Faire que ce qui clore, fermer, ne le être plus.
aansteken switch on; turn on; turn; turn around; turn round; revolve; whirl tourner — Traductions à trier suivant le sens