Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. beplanten:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor beplanten (Nederlands) in het Engels

beplanten:

beplanten werkwoord (beplant, beplantte, beplantten, beplant)

  1. beplanten
    to plant
    • plant werkwoord (plants, planted, planting)

Conjugations for beplanten:

o.t.t.
  1. beplant
  2. beplant
  3. beplant
  4. beplanten
  5. beplanten
  6. beplanten
o.v.t.
  1. beplantte
  2. beplantte
  3. beplantte
  4. beplantten
  5. beplantten
  6. beplantten
v.t.t.
  1. heb beplant
  2. hebt beplant
  3. heeft beplant
  4. hebben beplant
  5. hebben beplant
  6. hebben beplant
v.v.t.
  1. had beplant
  2. had beplant
  3. had beplant
  4. hadden beplant
  5. hadden beplant
  6. hadden beplant
o.t.t.t.
  1. zal beplanten
  2. zult beplanten
  3. zal beplanten
  4. zullen beplanten
  5. zullen beplanten
  6. zullen beplanten
o.v.t.t.
  1. zou beplanten
  2. zou beplanten
  3. zou beplanten
  4. zouden beplanten
  5. zouden beplanten
  6. zouden beplanten
diversen
  1. beplant!
  2. beplant!
  3. beplant
  4. beplantend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor beplanten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plant fabriek; gewas; plant
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plant beplanten aardappelen poten; in de grond zetten; planten; poten

Wiktionary: beplanten

beplanten
verb
  1. bezetten met de geschikte planten