Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. bezoeken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bezoeken (Nederlands) in het Engels

bezoeken:

bezoeken werkwoord (bezoek, bezoekt, bezocht, bezochten, bezocht)

  1. bezoeken (op bezoek komen; langskomen; voorbijkomen; )
    to visit
    • visit werkwoord (visits, visited, visiting)
    to drop by; to drop in
    – visit informally and spontaneously 1
    • drop by werkwoord (drops by, dropped by, dropping by)
      • We frequently drop by the neighbors' house for a cup of coffee1
    • drop in werkwoord (drops in, dropped in, dropping in)
  2. bezoeken (op visite gaan; langskomen; voorbijkomen; )
    to pass; to visit; to come past; to seek out; to look for; to call on; to look up; to call at
    • pass werkwoord (passes, passed, passing)
    • visit werkwoord (visits, visited, visiting)
    • come past werkwoord (comes past, came past, coming past)
    • seek out werkwoord (seeks out, sought out, seeking out)
    • look for werkwoord (looks for, looked for, looking for)
    • call on werkwoord (calls on, called on, calling on)
    • look up werkwoord (looks up, looked up, looking up)
    • call at werkwoord (calls at, called at, calling at)
    to drop by
    – visit informally and spontaneously 1
    • drop by werkwoord (drops by, dropped by, dropping by)
      • We frequently drop by the neighbors' house for a cup of coffee1

Conjugations for bezoeken:

o.t.t.
  1. bezoek
  2. bezoekt
  3. bezoekt
  4. bezoeken
  5. bezoeken
  6. bezoeken
o.v.t.
  1. bezocht
  2. bezocht
  3. bezocht
  4. bezochten
  5. bezochten
  6. bezochten
v.t.t.
  1. heb bezocht
  2. hebt bezocht
  3. heeft bezocht
  4. hebben bezocht
  5. hebben bezocht
  6. hebben bezocht
v.v.t.
  1. had bezocht
  2. had bezocht
  3. had bezocht
  4. hadden bezocht
  5. hadden bezocht
  6. hadden bezocht
o.t.t.t.
  1. zal bezoeken
  2. zult bezoeken
  3. zal bezoeken
  4. zullen bezoeken
  5. zullen bezoeken
  6. zullen bezoeken
o.v.t.t.
  1. zou bezoeken
  2. zou bezoeken
  3. zou bezoeken
  4. zouden bezoeken
  5. zouden bezoeken
  6. zouden bezoeken
diversen
  1. bezoek!
  2. bezoekt!
  3. bezocht
  4. bezoekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bezoeken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pass bergpas; entreebiljet; kaart; kaartje; pas; pasje; paspoort; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs
visit bezichtigen; bezichtiging
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
call at aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen
call on aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen
come past aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen
drop by aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen aanlopen; binnenvallen; komen aanlopen; onverwachts langskomen
drop in aankomen; bezoeken; inlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; voorbijkomen binnenwippen; overwippen
look for aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen afzoeken; op zoek zijn naar; zien te vinden; zoeken
look up aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen iets opzoeken; naar boven kijken; naar boven zien; naslaan; nazoeken; omhoogkijken; opzoeken
pass aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; aflopen; besteden; doorbrengen; gaan; gebeuren; geven; inhalen; overgeven; overhandigen; passeren; plaats hebben; reiken; slagen voor; slijten; toesteken; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijrijden; voorkomen; zich begeven; zich voordoen
seek out aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen
visit aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen aanschouwen; afspreken; bekijken; bezichtigen; bezien; bij elkaar komen; elkaar ontmoeten; elkaar zien; lastigvallen; samenkomen; teisteren; treffen; verzamelen
- opzoeken

Synoniemen voor "bezoeken":


Verwante definities voor "bezoeken":

  1. bij hem op visite gaan2
    • we hebben gisteren onze familie bezocht2

Wiktionary: bezoeken

bezoeken
verb
  1. bij iemand langsgaan of langskomen
bezoeken
verb
  1. visit
  2. to pay a social visit
  3. to go and meet (someone)

Cross Translation:
FromToVia
bezoeken visit besuchen — jemanden aufsuchen, um mit ihm eine Weile zusammen sein zu können
bezoeken frequent; attend; interact; interrelate fréquenteraller souvent dans un lieu.
bezoeken haunt hanterfréquenter quelqu’un que l'on suppose de mauvaise influence ou sur laquelle on exerce une mauvaise influence. — note On dit aussi intransitivement.
bezoeken visit; attend; call on; see visiter — désuet|fr aller voir quelqu’un chez lui sans séjourner.