Nederlands

Uitgebreide vertaling voor buitmaken (Nederlands) in het Engels

buitmaken:

buitmaken werkwoord (maak buit, maakt buit, maakte buit, maakten buit, buitgemaakt)

  1. buitmaken (vangen)
    to catch; to capture; to seize
    • catch werkwoord (catches, catched, catching)
    • capture werkwoord (captures, captured, capturing)
    • seize werkwoord (seizes, seized, seizing)

Conjugations for buitmaken:

o.t.t.
  1. maak buit
  2. maakt buit
  3. maakt buit
  4. maken buit
  5. maken buit
  6. maken buit
o.v.t.
  1. maakte buit
  2. maakte buit
  3. maakte buit
  4. maakten buit
  5. maakten buit
  6. maakten buit
v.t.t.
  1. heb buitgemaakt
  2. hebt buitgemaakt
  3. heeft buitgemaakt
  4. hebben buitgemaakt
  5. hebben buitgemaakt
  6. hebben buitgemaakt
v.v.t.
  1. had buitgemaakt
  2. had buitgemaakt
  3. had buitgemaakt
  4. hadden buitgemaakt
  5. hadden buitgemaakt
  6. hadden buitgemaakt
o.t.t.t.
  1. zal buitmaken
  2. zult buitmaken
  3. zal buitmaken
  4. zullen buitmaken
  5. zullen buitmaken
  6. zullen buitmaken
o.v.t.t.
  1. zou buitmaken
  2. zou buitmaken
  3. zou buitmaken
  4. zouden buitmaken
  5. zouden buitmaken
  6. zouden buitmaken
en verder
  1. is buitgemaakt
  2. zijn buitgemaakt
diversen
  1. maak buit!
  2. maakt buit!
  3. buitgemaakt
  4. buitmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor buitmaken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
capture bemachtiging; gevangenname; inhechtenisneming; inneming; inverzekeringstelling; overweldiging; verovering; vrijheidsberoving
catch buit; deurknip; grendel; knip; knipslot; knipsluiting; onderschepping; schoot; schuif; tong; vangst; verschuifbare sluiting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
capture buitmaken; vangen aanhouden; arresteren; gevangennemen; grijpen; in hechtenis nemen; inrekenen; klauwen; opnemen; oppakken; opvangen; pakken; vangen; vatten; veroveren; verstrikken; wat neervalt opvangen
catch buitmaken; vangen aanklampen; aanpakken; azen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; betrappen; graaien; grijpen; grissen; inpakken; inpalmen; jatten; klauwen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; opvangen; pakken; pikken; prooizoeken; snaaien; snappen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verstrikken; wat neervalt opvangen; wegkapen
seize buitmaken; vangen aanhouden; aanklampen; aanpakken; arresteren; beetgrijpen; beetpakken; bemachtigen; betrappen; bevangen; confisqueren; eigen maken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; iets bemachtigen; in beslag nemen; ingrijpen; inrekenen; jatten; klauwen; klemmen; knellen; kopen; omklemmen; oppakken; pakken; pikken; snaaien; snappen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; vangen; vastklampen; vastpakken; vatten; verbeurdverklaren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; verwerven; wegkapen; zich bedienen

Wiktionary: buitmaken


Cross Translation:
FromToVia
buitmaken acquire; buy; purchase; take over; get; obtain; gain; secure acquérir — Devenir possesseur par le travail, par l’achat, par l’échange, par contrat ou alors par... (Sens général).
buitmaken earn; earn a living; win; gain; beat; get; reach; obtain; secure; recruit; acquire; attract; enlist; enroll; enrol; rally; canvass; woo; profit; accrue gagner — Traductions à trier suivant le sens
buitmaken get; acquire; obtain; gain; secure obtenir — Se faire accorder par tel ou tel moyen une chose que l’on désirer.
buitmaken ravish; charm; bewitch; dazzle; fascinate; thrill; delight; plunder; rob; loot; kidnap; abduct; steal ravirenlever de force, emporter avec violence.