Nederlands

Uitgebreide vertaling voor houden (Nederlands) in het Engels

houden:

houden werkwoord (houd, houdt, hield, hielden, gehouden)

  1. houden (geen afstand doen van; achterhouden; inhouden)
    to restrain
    • restrain werkwoord (restrains, restrained, restraining)

Conjugations for houden:

o.t.t.
  1. houd
  2. houdt
  3. houdt
  4. houden
  5. houden
  6. houden
o.v.t.
  1. hield
  2. hield
  3. hield
  4. hielden
  5. hielden
  6. hielden
v.t.t.
  1. heb gehouden
  2. hebt gehouden
  3. heeft gehouden
  4. hebben gehouden
  5. hebben gehouden
  6. hebben gehouden
v.v.t.
  1. had gehouden
  2. had gehouden
  3. had gehouden
  4. hadden gehouden
  5. hadden gehouden
  6. hadden gehouden
o.t.t.t.
  1. zal houden
  2. zult houden
  3. zal houden
  4. zullen houden
  5. zullen houden
  6. zullen houden
o.v.t.t.
  1. zou houden
  2. zou houden
  3. zou houden
  4. zouden houden
  5. zouden houden
  6. zouden houden
diversen
  1. houd!
  2. houdt!
  3. gehouden
  4. houdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

houden [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. houden (vasthouden)
    the holding; the preserving

Vertaal Matrix voor houden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
holding houden; vasthouden
preserving houden; vasthouden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
restrain achterhouden; geen afstand doen van; houden; inhouden afhouden; bedwingen; beheersen; beletten; beteugelen; dempen; ervanaf houden; in bedwang houden; intomen; matigen; temperen; weerhouden; zich matigen
- behouden; bewaren; pakken

Synoniemen voor "houden":


Antoniemen van "houden":


Verwante definities voor "houden":

  1. zorgen dat het blijft1
    • je mag die foto houden1
  2. iets of iemand lief of mooi vinden1
    • de meeste ouders houden van hun kinderen1
  3. fokken en verzorgen1
    • die boer houdt kippen1
  4. het nakomen, het doen1
    • zij hield zich aan de regels1
  5. het verdragen1
    • ik houd het niet meer van de hitte1
  6. iets of iemand vasthouden1
    • ze hielden elkaar bij de hand1
  7. vast blijven zitten1
    • deze lijm houdt goed1

Wiktionary: houden

houden
verb
  1. niet laten varen, het bezit ervan niet verliezen
houden
verb
  1. to maintain the condition of; to preserve
  2. to maintain possession of
  3. to have as an opinion, consider, suppose
  4. to grasp
  5. to use or hold with the hand
  6. become silent

Cross Translation:
FromToVia
houden cause; chat; gossip; cause to take place; hold; organize; provoke; stage; give rise to; pose; result; inflict; wreak causerêtre cause de ; occasionner, provoquer.
houden procure; act as agent; act as go-between; purvey; cause; cause to take place; hold; organize; result in; provide; deliver; supply; get procurerfaire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins.
houden hold; contain; admit; comprise; include renfermerenfermer de nouveau.
houden locate; situate; cause; cause to take place; hold; organize; provoke; stage; position; set; identify; spot situerplacer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc.
houden hold; hang onto; retain; keep; maintain; have tenir — Avoir en main, entre les bras, de manière à ne pas laisser aller.

Verwante vertalingen van houden