Nederlands

Uitgebreide vertaling voor inhalen (Nederlands) in het Engels

inhalen:

inhalen werkwoord (haal in, haalt in, haalde in, haalden in, ingehaald)

  1. inhalen (inlopen)
    to catch up; catch up with; to gain; to run in
    • catch up werkwoord (catches up, catched up, catching up)
    • catch up with werkwoord
    • gain werkwoord (gains, gained, gaining)
    • run in werkwoord (runs in, ran in, running in)
  2. inhalen (passeren; voorbijgaan; voorbijrijden)
    to pass; to overtake; to move past; to ride past; to sail past
    • pass werkwoord (passes, passed, passing)
    • overtake werkwoord (overtakes, overtook, overtaking)
    • move past werkwoord (moves past, moved past, moving past)
    • ride past werkwoord (rides past, rode past, riding past)
    • sail past werkwoord (sails past, sailed past, sailing past)
  3. inhalen (bijspijkeren; goedmaken)
    to rectify; to make up; to make good
    • rectify werkwoord (rectifies, rectified, rectifying)
    • make up werkwoord (makes up, made up, making up)
    • make good werkwoord (makes good, made good, making good)
  4. inhalen (naar binnen halen)
    to haul in; to take in; to draw in
    • haul in werkwoord (hauls in, hauled in, hauling in)
    • take in werkwoord (takes in, took in, taking in)
    • draw in werkwoord (draws in, drew in, drawing in)

Conjugations for inhalen:

o.t.t.
  1. haal in
  2. haalt in
  3. haalt in
  4. halen in
  5. halen in
  6. halen in
o.v.t.
  1. haalde in
  2. haalde in
  3. haalde in
  4. haalden in
  5. haalden in
  6. haalden in
v.t.t.
  1. heb ingehaald
  2. hebt ingehaald
  3. heeft ingehaald
  4. hebben ingehaald
  5. hebben ingehaald
  6. hebben ingehaald
v.v.t.
  1. had ingehaald
  2. had ingehaald
  3. had ingehaald
  4. hadden ingehaald
  5. hadden ingehaald
  6. hadden ingehaald
o.t.t.t.
  1. zal inhalen
  2. zult inhalen
  3. zal inhalen
  4. zullen inhalen
  5. zullen inhalen
  6. zullen inhalen
o.v.t.t.
  1. zou inhalen
  2. zou inhalen
  3. zou inhalen
  4. zouden inhalen
  5. zouden inhalen
  6. zouden inhalen
en verder
  1. ben ingehaald
  2. bent ingehaald
  3. is ingehaald
  4. zijn ingehaald
  5. zijn ingehaald
  6. zijn ingehaald
diversen
  1. haal in!
  2. haalt in!
  3. ingehaald
  4. inhalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

inhalen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. inhalen (naar binnen halen)
    the taking in

Vertaal Matrix voor inhalen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gain aangekochte; aankoop; aanschaf; aanwinst; acquisitie; baat; boodschap; gewin; koop; oogst; opbrengst; product; profijt; rendement; uitkomst; voortbrengsel; winst
pass bergpas; entreebiljet; kaart; kaartje; pas; pasje; paspoort; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs
taking in inhalen; naar binnen halen absorptie; opneming
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
catch up inhalen; inlopen gelijkkomen
catch up with inhalen; inlopen achteropkomen
draw in inhalen; naar binnen halen binnenrijden; inrijden
gain inhalen; inlopen aankomen; behalen; dikker worden; gewinnen; kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken; verkrijgen; verwerven; winnen; zwaarder worden
haul in inhalen; naar binnen halen hijsen; ophijsen
make good bijspijkeren; goedmaken; inhalen afkopen; compenseren; goedmaken; rechtstrijken; rechtzetten; schadeloosstellen; terugbetalen; vergoeden
make up bijspijkeren; goedmaken; inhalen bedenken; bijleggen; fantaseren; goed gaan; grimeren; het goed maken; make-up aanbrengen; meebetalen; opmaken; opsmukken; optutten; ruzie bijleggen; schikken; schminken; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorjokken; voorliegen; voorwenden
move past inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden
overtake inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden voorbijvaren
pass inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden aanbieden; aangeven; aankomen; aanreiken; afgeven; aflopen; besteden; bezoeken; doorbrengen; gaan; gebeuren; geven; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; overgeven; overhandigen; plaats hebben; reiken; slagen voor; slijten; toesteken; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorkomen; zich begeven; zich voordoen
rectify bijspijkeren; goedmaken; inhalen corrigeren; goedmaken; rechtstrijken; rechttrekken; rechtzetten; rectificeren; verbeteren
ride past inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden
run in inhalen; inlopen
sail past inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden voorbijvaren
take in inhalen; naar binnen halen absorberen; afvoeren; binnenbrengen; binnenhalen; boodschappen doen; doorslikken; in zich opnemen; incorporeren; inkopen; inkopen doen; inlijven; inslaan; meedragen; naar boven halen; opnemen; opnemen in groter geheel; opslorpen; opslurpen; slikken; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren; winkelen

Wiktionary: inhalen

inhalen
verb
  1. to pass, overtake, or travel past
  2. to run past, exceed
  3. To pass a more slowly moving object

Cross Translation:
FromToVia
inhalen result; amount; adjoin; conduct; guide; lead; channel; wage; bring; drive; exit; go out; alight; emerge; leave; quit; accomplish; attain; get; reach; achieve; arrive at aboutirtoucher par un bout.
inhalen catch; hit; run across; strike; attain; encounter; find; score; run up against; accomplish; get; reach; achieve; arrive at atteindretoucher de loin au moyen d’un projectile.
inhalen reach; manage; catch; hit; run across; strike; attain; encounter; find; score; run up against; succeed; accomplish; get; achieve; arrive at parvenir — Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général)
inhalen earn back; regain; win back; recoup; recover; catch up with rattraperreprendre ; ressaisir.
inhalen reoccupy; earn back; regain; win back; recoup; recover; reclaim regagnergagner ce qu’on perdre.