Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitputtend (Nederlands) in het Engels

uitputtend:

uitputtend bijvoeglijk naamwoord

  1. uitputtend (afmattend; vermoeiend; moemakend)
    tiring; enervating; fatiguing; trying

Vertaal Matrix voor uitputtend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
trying proberen; trachten
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
enervating afmattend; moemakend; uitputtend; vermoeiend
tiring afmattend; moemakend; uitputtend; vermoeiend moeizaam
trying afmattend; moemakend; uitputtend; vermoeiend kritisch; moeilijk; problematisch
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fatiguing afmattend; moemakend; uitputtend; vermoeiend

Wiktionary: uitputtend

uitputtend
adjective
  1. so difficult or taxing as to make one exhausted
  2. hard to climb
  3. needing or using up much energy

uitputtend vorm van uitputten:

uitputten werkwoord (put uit, putte uit, putten uit, uitgeput)

  1. uitputten (moe maken; vermoeien; slopen; afmatten)
    to fatigue; to wear out; to tire out
    • fatigue werkwoord (fatigues, fatigued, fatiguing)
    • wear out werkwoord (wears out, wore out, wearing out)
    • tire out werkwoord (tires out, tired out, tiring out)
  2. uitputten (verzwakken; verslappen; zwakker worden; aan kracht inboeten; zwak worden)
    dilute
    – lessen the strength or flavor of a solution or mixture 1
    to abate
    – become less in amount or intensity 1
    • abate werkwoord (abates, abated, abating)
      • The storm abated1
    to weaken
    – become weaker 1
    • weaken werkwoord (weakens, weakened, weakening)
      • The prisoner's resistance weakened after seven days1
    adulterate; to lessen; to become weak; lose strength
    to enervate
    – weaken mentally or morally 1
    • enervate werkwoord (enervates, enervated, enervating)
    to enfeeble
    – make weak 1
    • enfeeble werkwoord (enfeebles, enfeebled, enfeebling)

Conjugations for uitputten:

o.t.t.
  1. put uit
  2. put uit
  3. put uit
  4. putten uit
  5. putten uit
  6. putten uit
o.v.t.
  1. putte uit
  2. putte uit
  3. putte uit
  4. putten uit
  5. putten uit
  6. putten uit
v.t.t.
  1. ben uitgeput
  2. bent uitgeput
  3. is uitgeput
  4. zijn uitgeput
  5. zijn uitgeput
  6. zijn uitgeput
v.v.t.
  1. was uitgeput
  2. was uitgeput
  3. was uitgeput
  4. waren uitgeput
  5. waren uitgeput
  6. waren uitgeput
o.t.t.t.
  1. zal uitputten
  2. zult uitputten
  3. zal uitputten
  4. zullen uitputten
  5. zullen uitputten
  6. zullen uitputten
o.v.t.t.
  1. zou uitputten
  2. zou uitputten
  3. zou uitputten
  4. zouden uitputten
  5. zouden uitputten
  6. zouden uitputten
diversen
  1. put uit!
  2. put uit!
  3. uitgeput
  4. uitputtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitputten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. uitputten (afmatten; vermoeien)
    the exhausting; the fatigueing; the wearing out

Vertaal Matrix voor uitputten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
exhausting afmatten; uitputten; vermoeien
fatigue afmatting; moeheid; uitputting; vermoeidheid
fatigueing afmatten; uitputten; vermoeien
wearing out afmatten; uitputten; vermoeien afdragen; kleding afdragen; slijtage; slijten; slijting; verslijten; vlasoogst
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abate aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
adulterate aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren
become weak aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
dilute aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren
enervate aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
enfeeble aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
fatigue afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien vermoeid raken
lessen aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
lose strength aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
tire out afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien wegslijten
weaken aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden aftakelen; verflauwen; verslappen; verweken; verzwakken; week worden; wegglijden
wear out afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien afbreken; afdragen; afslijten; afslijten door erop te zitten; aftrappen; afzitten; ruineren; slijten; slopen; vernielen; vernietigen; verslijten; verteren; verwoesten; wegslijten
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
exhausting moeizaam

Wiktionary: uitputten

uitputten
verb
  1. alle energie opgebruiken
uitputten
verb
  1. to empty by drawing or letting out the contents
  2. Deplete of energy
  3. to use or use up wrongfully
  4. to make weary