Nederlands

Uitgebreide vertaling voor weifelen (Nederlands) in het Engels

weifelen:

weifelen werkwoord (weifel, weifelt, weifelde, weifelden, geweifeld)

  1. weifelen (aarzelen; talmen; dubben)
    to hesitate; to doubt; to linger; to waver; to delay; to defer; to brood over; to tarry; to deter
    • hesitate werkwoord (hesitates, hesitated, hesitating)
    • doubt werkwoord (doubts, doubted, doubting)
    • linger werkwoord (lingers, lingered, lingering)
    • waver werkwoord (wavers, wavered, wavering)
    • delay werkwoord (delaies, delayed, delaying)
    • defer werkwoord (defers, deferred, deferring)
    • brood over werkwoord (broods over, brooded over, brooding over)
    • tarry werkwoord (tarries, tarried, tarrying)
    • deter werkwoord (deters, deterred, deterring)
  2. weifelen (aarzelen; twijfelen)
    to hesitate; be indecised; to procrastinate; to question; to waver; to tarry; to vacillate; to put off
    • hesitate werkwoord (hesitates, hesitated, hesitating)
    • be indecised werkwoord
    • procrastinate werkwoord (procrastinates, procrastinated, procrastinating)
    • question werkwoord (questions, questioned, questioning)
    • waver werkwoord (wavers, wavered, wavering)
    • tarry werkwoord (tarries, tarried, tarrying)
    • vacillate werkwoord (vacillates, vacillated, vacillating)
    • put off werkwoord (puts off, put off, putting off)

Conjugations for weifelen:

o.t.t.
  1. weifel
  2. weifelt
  3. weifelt
  4. weifelen
  5. weifelen
  6. weifelen
o.v.t.
  1. weifelde
  2. weifelde
  3. weifelde
  4. weifelden
  5. weifelden
  6. weifelden
v.t.t.
  1. heb geweifeld
  2. hebt geweifeld
  3. heeft geweifeld
  4. hebben geweifeld
  5. hebben geweifeld
  6. hebben geweifeld
v.v.t.
  1. had geweifeld
  2. had geweifeld
  3. had geweifeld
  4. hadden geweifeld
  5. hadden geweifeld
  6. hadden geweifeld
o.t.t.t.
  1. zal weifelen
  2. zult weifelen
  3. zal weifelen
  4. zullen weifelen
  5. zullen weifelen
  6. zullen weifelen
o.v.t.t.
  1. zou weifelen
  2. zou weifelen
  3. zou weifelen
  4. zouden weifelen
  5. zouden weifelen
  6. zouden weifelen
diversen
  1. weifel!
  2. weifelt!
  3. geweifeld
  4. weifelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor weifelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
delay onderbreking; oponthoud; respijt; uitstel; verlet; vertraging
doubt aarzeling; besluiteloosheid; tweestrijd; twijfel; twijfeling; weifeling
question geval; interpellatie; issue; kwestie; opgaaf; opgave; probleem; punt; vraag; vraagstuk; zaak; zwaarte
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
be indecised aarzelen; twijfelen; weifelen
brood over aarzelen; dubben; talmen; weifelen
defer aarzelen; dubben; talmen; weifelen uitstellen
delay aarzelen; dubben; talmen; weifelen aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; onderuitgaan; ophouden; slippen; talmen; temporiseren; teuten; treuzelen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; vertragen; wegschieten; zaniken; zeiken; zeuren
deter aarzelen; dubben; talmen; weifelen afschrikken; bang maken; ophouden; temporiseren; verschrikken; vertragen
doubt aarzelen; dubben; talmen; weifelen afvragen; betwijfelen; onzeker zijn; twijfelen; verwonderen
hesitate aarzelen; dubben; talmen; twijfelen; weifelen onzeker zijn; twijfelen
linger aarzelen; dubben; talmen; weifelen aarzelen; blijven; blijven hangen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; toeven; treuzelen; vertoeven; verwijlen; zaniken; zeiken; zeuren
procrastinate aarzelen; twijfelen; weifelen aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
put off aarzelen; twijfelen; weifelen aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; opschorten; opschuiven; rekken; talmen; teuten; treuzelen; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven; zaniken; zeiken; zeuren
question aarzelen; twijfelen; weifelen aanvechten; bestrijden; betwisten; doorvragen; doorzagen; interpelleren; ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren
tarry aarzelen; dubben; talmen; twijfelen; weifelen aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
vacillate aarzelen; twijfelen; weifelen
waver aarzelen; dubben; talmen; twijfelen; weifelen blijven steken; haperen; stokken; vastlopen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tarry teerachtig

Wiktionary: weifelen

weifelen
verb
  1. in besluiteloosheid niet tot handelen overgaan
weifelen
verb
  1. consider or contemplate
  2. to swing from one course of action or opinion to another
  3. to be indecisive between choices; to feel or show doubt or indecision; to vacillate

Cross Translation:
FromToVia
weifelen hesitate; waver; falter; rock; stagger; totter; vacillate; wobble barguigner — (familier, fr) hésiter, avoir de la peine à se déterminer, particulièrement quand il s’agir d’un achat, d’une affaire, d’un traité.
weifelen hesitate; at a loss for words; waver; falter; pause hésiter — Être incertain, indécis sur le parti, sur la résolution que l’on doit prendre.