Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. zwengel:
  2. zwengelen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zwengel (Nederlands) in het Engels

zwengel:

zwengel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de zwengel (kruk; slinger)
    the crank; the pump handle

Vertaal Matrix voor zwengel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
crank kruk; slinger; zwengel
pump handle kruk; slinger; zwengel

Verwante woorden van "zwengel":


Wiktionary: zwengel


Cross Translation:
FromToVia
zwengel lever levierbarre rigide que l’on fixer à un point d’appui servir à faciliter un mouvement pour déplacer, soutenir ou soulever d’autres corps.

zwengel vorm van zwengelen:

zwengelen werkwoord (zwengel, zwengelt, zwengelde, zwengelden, gezwengeld)

  1. zwengelen
    to swingle
    • swingle werkwoord (swingles, swingled, swingling)

Conjugations for zwengelen:

o.t.t.
  1. zwengel
  2. zwengelt
  3. zwengelt
  4. zwengelen
  5. zwengelen
  6. zwengelen
o.v.t.
  1. zwengelde
  2. zwengelde
  3. zwengelde
  4. zwengelden
  5. zwengelden
  6. zwengelden
v.t.t.
  1. heb gezwengeld
  2. hebt gezwengeld
  3. heeft gezwengeld
  4. hebben gezwengeld
  5. hebben gezwengeld
  6. hebben gezwengeld
v.v.t.
  1. had gezwengeld
  2. had gezwengeld
  3. had gezwengeld
  4. hadden gezwengeld
  5. hadden gezwengeld
  6. hadden gezwengeld
o.t.t.t.
  1. zal zwengelen
  2. zult zwengelen
  3. zal zwengelen
  4. zullen zwengelen
  5. zullen zwengelen
  6. zullen zwengelen
o.v.t.t.
  1. zou zwengelen
  2. zou zwengelen
  3. zou zwengelen
  4. zouden zwengelen
  5. zouden zwengelen
  6. zouden zwengelen
diversen
  1. zwengel!
  2. zwengelt!
  3. gezwengeld
  4. zwengelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor zwengelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
swingle zwengelen

Verwante woorden van "zwengelen":