Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. aan elkaar knopen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aan elkaar knopen (Nederlands) in het Engels

aan elkaar knopen:

aan elkaar knopen werkwoord (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)

  1. aan elkaar knopen (vastknopen; knopen; aan elkaar binden; strikken)
    to button; to knot; to tie; to tie on; to bind together; to attach; to button up; to bind; to tie up; to tie together; to fix; to fasten
    • button werkwoord (buttons, buttoned, buttoning)
    • knot werkwoord (knots, knotted, knotting)
    • tie werkwoord (ties, tied, tying)
    • tie on werkwoord (ties on, tied on, tying on)
    • bind together werkwoord (binds together, binding together)
    • attach werkwoord (attaches, attached, attaching)
    • button up werkwoord (buttons up, buttoned up, buttoning up)
    • bind werkwoord (binds, binding)
    • tie up werkwoord (ties up, tied up, tying up)
    • tie together werkwoord (ties together, tied together, tying together)
    • fix werkwoord (fixes, fixed, fixing)
    • fasten werkwoord (fastens, fastened, fastening)
  2. aan elkaar knopen (verbinden; knopen; bevestigen)
    to connect; to bind; to knot; to tie together
    • connect werkwoord (connects, connected, connecting)
    • bind werkwoord (binds, binding)
    • knot werkwoord (knots, knotted, knotting)
    • tie together werkwoord (ties together, tied together, tying together)

Conjugations for aan elkaar knopen:

o.t.t.
  1. knoop aan elkaar
  2. knoopt aan elkaar
  3. knoopt aan elkaar
  4. knopen aan elkaar
  5. knopen aan elkaar
  6. knopen aan elkaar
o.v.t.
  1. knoopte aan elkaar
  2. knoopte aan elkaar
  3. knoopte aan elkaar
  4. knoopten aan elkaar
  5. knoopten aan elkaar
  6. knoopten aan elkaar
v.t.t.
  1. heb aan elkaar geknoopt
  2. hebt aan elkaar geknoopt
  3. heeft aan elkaar geknoopt
  4. hebben aan elkaar geknoopt
  5. hebben aan elkaar geknoopt
  6. hebben aan elkaar geknoopt
v.v.t.
  1. had aan elkaar geknoopt
  2. had aan elkaar geknoopt
  3. had aan elkaar geknoopt
  4. hadden aan elkaar geknoopt
  5. hadden aan elkaar geknoopt
  6. hadden aan elkaar geknoopt
o.t.t.t.
  1. zal aan elkaar knopen
  2. zult aan elkaar knopen
  3. zal aan elkaar knopen
  4. zullen aan elkaar knopen
  5. zullen aan elkaar knopen
  6. zullen aan elkaar knopen
o.v.t.t.
  1. zou aan elkaar knopen
  2. zou aan elkaar knopen
  3. zou aan elkaar knopen
  4. zouden aan elkaar knopen
  5. zouden aan elkaar knopen
  6. zouden aan elkaar knopen
diversen
  1. knoop aan elkaar!
  2. knoopt aan elkaar!
  3. aan elkaar geknoopt
  4. aan elkaar knopende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aan elkaar knopen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
button drukkertje; hoofddeksel; knop; knopje; overhemdsknoopje; pet; schakelaar; schakelknop
fix impasse
knot haarknot; kluwen; knoedel; knoedeltje; knoet; knot; knotje; schuifknoop; streng garen; strik; vlecht; wrong
tie das; halsdoek; handenbinder; handenbindertje; knopen; shawl; sjaal; stropdas
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attach aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan elkaar bevestigen; aaneenschakelen; aanhechten; beschikbaar maken; bevestigen; bijvoegen; ergens aan bevestigen; hechten; koppelen; lijmen; opplakken; paren; samenvoegen; toevoegen; vasthechten; vastlijmen; vastmaken; vastnaaien; vastplakken; vastzetten; verbinden
bind aan elkaar binden; aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; strikken; vastknopen; verbinden aan elkaar binden; aaneenbinden; binden; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; in de val laten lopen; knevelen; knopen; samenbinden; samenschikken; stoppen; strikken; vastbinden; vastmaken; vastsjorren; verbinden
bind together aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan elkaar binden; aaneenbinden; samenbinden; samenbundelen; verbinden
button aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen
button up aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen dichtdoen; dichtknopen
connect aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; verbinden aan elkaar bevestigen; aandoen; aaneenschakelen; aanhaken; aankoppelen; aanmaken; aansluiten; aanzetten; bevestigen; bijeen voegen; combineren; doorverbinden; ergens aan bevestigen; ineensluiten; inschakelen; koppelen; onderling verbinden; paren; relateren; samenkoppelen; samenvoegen; starten; van verband voorzien; vasthaken; vastkoppelen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verbinding maken
fasten aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aandrukken; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; aanleggen; aanmeren; afmeren; bevestigen; binden; ergens aan bevestigen; hechten; in de val laten lopen; knevelen; knopen; meren; opsluiten; strikken; vastbinden; vastdrukken; vasthaken; vastkoppelen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastnaaien; vastzetten; verbinden; verzekeren
fix aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan een touw vastleggen; aanhechten; aanpassen; afdoen; afstellen; afstemmen; bevestigen; bijstellen; fiksen; fixeren; flikken; goedmaken; hechten; herstellen; iets regelen; in orde maken; klaarspelen; klaren; maken; onuitwisbaar maken; rechtstrijken; rechtzetten; regelen; repareren; schikken; vastleggen; verhelpen; voor elkaar krijgen
knot aan elkaar binden; aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; strikken; vastknopen; verbinden
tie aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan elkaar binden; aaneenbinden; binden; dichtrijgen; dichtsnoeren; in de val laten lopen; knevelen; knopen; rijgen; samenbinden; strikken; vastbinden; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen; vastmaken; vastsjorren; verbinden
tie on aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen om het lijf binden; ombinden; omwinden; onderbinden
tie together aan elkaar binden; aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; strikken; vastknopen; verbinden aan elkaar binden; aaneenbinden; knopen; samenbinden; samenknopen; verbinden
tie up aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan een touw vastleggen; aanleggen; aanmeren; afbinden; afmeren; afsnoeren; bevestigen; binden; dichtbinden; in de val laten lopen; knevelen; knopen; meren; op spaarrekening vastzetten; opbinden; strikken; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten; verbinden; verzekeren

Verwante vertalingen van aan elkaar knopen