Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afbouw (Nederlands) in het Engels

afbouw:

afbouw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de afbouw (geleidelijk beëindigen)
    the phasing out; the cutting back
  2. de afbouw (relatie afbouw)
    the breaking off; the breaking off a relation
  3. de afbouw (afwerking)
    the finishing; the completion

Vertaal Matrix voor afbouw:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
breaking off afbouw; relatie afbouw afbreking; afleren; afwennen; ontwennen
breaking off a relation afbouw; relatie afbouw
completion afbouw; afwerking aanvulling; afdoening; afhandeling; afronding; completering; supplement; suppletie; volbrenging; voltooiing
cutting back afbouw; geleidelijk beëindigen
finishing afbouw; afwerking afbouwen; afmaken; afwerken; completering; liquidatie; vernietiging; voltooiing
phasing out afbouw; geleidelijk beëindigen

Verwante vertalingen van afbouw