Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afkopen (Nederlands) in het Engels

afkopen:

afkopen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het afkopen (afkoop)
    the redemption; the buying off

afkopen werkwoord (koop af, koopt af, kocht af, kochten af, afgekocht)

  1. afkopen (schadeloosstellen; tevredenstellen)
    to reimburse; to compensate; indemnify; to repay; buy them out
  2. afkopen (schadeloosstellen; terugbetalen; vergoeden)
    to reimburse; to restitute; to repay; to compensate; to buy off; indemnificate; to make good
    • reimburse werkwoord (reimburses, reimbursed, reimbursing)
    • restitute werkwoord (restitutes, restituted, restituting)
    • repay werkwoord (repays, repaid, repaying)
    • compensate werkwoord (compensates, compensated, compensating)
    • buy off werkwoord (buys off, bought off, buying off)
    • indemnificate werkwoord
    • make good werkwoord (makes good, made good, making good)

Conjugations for afkopen:

o.t.t.
  1. koop af
  2. koopt af
  3. koopt af
  4. kopen af
  5. kopen af
  6. kopen af
o.v.t.
  1. kocht af
  2. kocht af
  3. kocht af
  4. kochten af
  5. kochten af
  6. kochten af
v.t.t.
  1. heb afgekocht
  2. hebt afgekocht
  3. heeft afgekocht
  4. hebben afgekocht
  5. hebben afgekocht
  6. hebben afgekocht
v.v.t.
  1. had afgekocht
  2. had afgekocht
  3. had afgekocht
  4. hadden afgekocht
  5. hadden afgekocht
  6. hadden afgekocht
o.t.t.t.
  1. zal afkopen
  2. zult afkopen
  3. zal afkopen
  4. zullen afkopen
  5. zullen afkopen
  6. zullen afkopen
o.v.t.t.
  1. zou afkopen
  2. zou afkopen
  3. zou afkopen
  4. zouden afkopen
  5. zouden afkopen
  6. zouden afkopen
diversen
  1. koop af!
  2. koopt af!
  3. afgekocht
  4. afkopende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor afkopen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
buying off afkoop; afkopen
redemption afkoop; afkopen aflossing; aflossingsbedrag; inlossing; verlossing; zaligheid
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
buy off afkopen; schadeloosstellen; terugbetalen; vergoeden losgeld betalen; loskopen; vrijkopen
buy them out afkopen; schadeloosstellen; tevredenstellen
compensate afkopen; schadeloosstellen; terugbetalen; tevredenstellen; vergoeden
indemnificate afkopen; schadeloosstellen; terugbetalen; vergoeden
indemnify afkopen; schadeloosstellen; tevredenstellen
make good afkopen; schadeloosstellen; terugbetalen; vergoeden bijspijkeren; compenseren; goedmaken; inhalen; rechtstrijken; rechtzetten; vergoeden
reimburse afkopen; schadeloosstellen; terugbetalen; tevredenstellen; vergoeden
repay afkopen; schadeloosstellen; terugbetalen; tevredenstellen; vergoeden belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren; vergelden; wreken
restitute afkopen; schadeloosstellen; terugbetalen; vergoeden

Wiktionary: afkopen

afkopen
verb
  1. pay off
  2. to expiate by a fine or forfeit

Cross Translation:
FromToVia
afkopen ransom; redeem; buy back racheteracheter ce qu’on a vendre ou ce qui a été vendu.